Toespraak studiedag ketengerichte aanpak radicalisering in België

op 28 april 2015 09:35 Toespraak

Ketengerichte aanpak van radicalisering in België

De gerechtelijke aanpak van gewelddadig radicalisme in België, uitvoering van straffen en re-integratie in de maatschappij

Zoals vandaag al vaak is gezegd en herhaald, vereist de strijd tegen radicalisering en terrorisme een globale aanpak. Justitie vormt daarbij een belangrijke schakel, of eerder een geheel van schakels.

Naast de strafrechtelijke aanpak stricto sensu (1), ligt de voornaamste uitdaging in het bewerkstelligen van een optimale wisselwerking tussen de strafrechtelijke aanpak en de andere veiligheidsbenaderingen enerzijds (2) en in het bekomen van een soortgelijke interactie met de meer maatschappelijk gerichte benaderingen in het kader van de strafuitvoering anderzijds (3).

(a) Strafrechtelijke aanpak

Laat me beginnen met de strafrechtelijke aanpak. Deze is uiteraard absoluut noodzakelijk en berust in de eerste plaats op het werk van het parket, de onderzoeksrechters en de politierechercheurs. De operatie in Verviers en het vonnis in de zaak Sharia4BE waren in deze een knap staaltje van de knowhow en van de professionaliteit van deze actoren. Maar dat is slechts het publieke aspect van een omvangrijke en lastige taak die zij elke dag weer met de grootste toewijding vervullen. Ik zou dan ook van de gelegenheid gebruik willen maken om al die actoren, en in het bijzonder het federaal parket, hiervoor te feliciteren en te bedanken.

De desbetreffende onderzoeken berusten op strafbaarstellingen, of met andere woorden op de kwalificatie van gedragingen die dermate ernstig zijn dat zij een strafrechtelijke sanctie verdienen, met de gevangenisstraf als ultieme sanctie. Zoals u weet, is radicalisme op zich niet strafbaar. Dat wordt het echter wel wanneer bepaalde grenzen worden overschreden, in het bijzonder wanneer de radicale gedraging uitmondt in het aanzetten tot haat, gewelddadig gedrag of zelfs terrorisme.

Het Belgische recht is in dat opzicht goed uitgerust, maar het kan steeds beter natuurlijk. Ik werk in dat verband nauw samen met het federaal parket. Het is onze bedoeling het merendeel van de strafbaarstellingen inzake terrorisme niet te laten afhangen van het bewijs van een nauwe band met een terroristische groep. Die band is er immers niet altijd of kan niet altijd worden aangetoond. Daden die duidelijk de opmaat zijn voor een terroristische aanslag, maar op zich geen aanslag in die zin of zelfs geen poging daartoe vormen, moeten strafbaar kunnen worden gesteld.

De onderzoeken berusten evenzeer op de strafprocedure. Ook daar zijn verbeteringen mogelijk. Meer bepaald in de wetgeving met betrekking tot onderzoeksmethoden gelieerd aan het internet en telecommunicatie. Dergelijke methoden worden vaak gebruikt in onderzoeken naar terrorisme. Het recht houdt vandaag niet langer gelijke tred met de technologische evolutie (sociale netwerken, smartphones, versleuteling van telecommunicatie, enz.). Daarom heb ik een werkgroep opgericht die een volledige herziening voorbereidt van de wetgeving met de verschillende actoren. Deze zomer wordt een ontwerp voorgesteld.

Ook de procedure zelf moet worden vereenvoudigd. Zo ben ik van plan om de sanctie van nietigheid van het bewijs af te schaffen. Het is eveneens de bedoeling onderzoekers meer mogelijkheden te bieden om bepaalde onderzoekshandelingen te verrichten, zonder dat er systematisch een vordering van de magistraat is vereist. De opzet is een versoepeling van de procedure zonder vanzelfsprekend te raken aan de fundamentele waarborgen.

Ik ben mij er terdege van bewust dat het wetgevend werk alleen niet zal volstaan.

Omvangrijke technische investeringen zijn eveneens nodig in het kader van de onderschepping van telecommunicatie en de versterking van de afluisterkamer. Daarvoor zullen de nodige budgetten worden vrijgemaakt.

(b) Het gerechtelijke aspect in samenhang met het bestuurlijke aspect

Een efficiënter gerechtelijk onderzoek is evenwel maar één van de schakels in de veiligheidsketen. Ik zal het hierna hebben over de strafuitvoering, maar sta me toe om eerst de bestuurlijke aanpak nader toe te lichten.

De opkomst van Belgische Syriëstrijders toont aan dat de gerechtelijke aanpak, ook al is die absoluut noodzakelijk, niet afdoend is en moet worden gecombineerd met een bestuurlijke aanpak. Die behoort niet tot mijn bevoegdheid, maar vereist wel het 'vrijgeven' van de gerechtelijke informatie op twee niveaus.

Ten eerste moet de informatie die afkomstig is uit het strafonderzoek of toegevoegd is aan het gerechtelijk dossier, worden gedeeld met de andere actoren en in het bijzonder met de lokale politie. Tevens moet deze informatie haar weg vinden naar de lokale bestuurlijke overheid, met andere woorden de burgemeester. Niet alleen omdat de wet daarin uitdrukkelijk voorziet - zodat de lokale politie en de burgemeester bij machte zouden zijn om hun bevoegdheden op het vlak van veiligheid en openbare orde uit te oefenen -, maar ook omdat de huidige situatie en de omvang van het fenomeen tot gevolg hebben dat de follow-up van de betrokken personen, ook al loopt er tegen hen een gerechtelijk onderzoek, moet worden verdeeld tussen de verschillende politie- en inlichtingendiensten. Het federaal parket schaart zich achter die visie en heeft dit herhaaldelijk kenbaar gemaakt. Het delen van informatie is cruciaal, ook en vooral binnen de geïntegreerde politie. Informatie delen betekent ook informatiedoorstroming in de twee richtingen: van het lokale naar het federale niveau EN omgekeerd. Samen met de minister van Binnenlandse Zaken en de diensten blijf ik daarvoor ijveren.

Het andere aspect van het 'vrijgeven' van gerechtelijke informatie houdt in dat gerechtelijke informatie kan worden aangewend als juridische grondslag voor de bestuurlijke beslissingen, zowel op federaal vlak (intrekking van paspoort of identiteitskaart) als lokaal vlak (sluiting van een inrichting bijvoorbeeld). Zonder het gerechtelijk onderzoek in gevaar te brengen wordt van dit alles thans werk gemaakt, zowel in het kader van concrete individuele gevallen als met het oog op een efficiëntere algemene aanpak bij het treffen van de bestuurlijke maatregelen inzake terrorisme.

(c) Strafuitvoering

Tot slot heeft justitie nog een inbreng in de bestrijding van radicalisering via de strafuitvoering met name de gevangenisstraf en de alternatieve straffen. In beide gevallen is het van belang de aanpak ter bevordering van de openbare veiligheid te combineren met de maatschappelijke benadering, en dus evenzeer met de verschillende overheidsniveaus.

De gevangenis moet een plaats van resocialisatie zijn en dus, om bij het thema van vandaag te blijven, van de-radicalisering. Nu blijkt soms het omgekeerde het geval. Zo is de gevangenis helaas vaak een plaats waar de gedetineerden radicaliseren en banden aanknopen met andere geradicaliseerde gedetineerden. Het actieplan inzake radicalisme in de gevangenissen, dat ik vorige maand samen met het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen heb uitgewerkt, moet ons in staat stellen om dat probleem grondiger en op meer coherente wijze aan te pakken.

De pers berichtte steeds maar over één aspect van dat plan namelijk over de plaatsingspolitiek van de gedetineerden. Over dat punt bestaan vaak misvattingen. Het is niet de bedoeling alle radicale gedetineerden samen te zetten of systematisch te verspreiden. Het komt erop aan het juiste evenwicht te vinden tussen die twee extremen. De radicale gedetineerden, bij wie de kans gering is dat zij andere gedetineerden zullen bekeren of beïnvloeden, zullen worden verspreid. Daarentegen zullen degenen die andere gedetineerden dreigen mee te sleuren in hun radicale gedragingen, worden gegroepeerd. Niet met de bedoeling een hoog-beveiligd regime in te stellen (dat gebeurt volgens de mate waarin zij fysiek gevaarlijk zijn, niet volgens de mate van radicalisering) en nog minder met de bedoeling harde kernen te creëren, maar wel om een gespecialiseerde aanpak met speciaal opgeleid personeel en een multidisciplinair begeleidingsteam mogelijk te maken.

Andere en minstens even belangrijke aspecten van het plan zijn:

- de opleiding van het penitentiair personeel, zowel het basispersoneel als het gespecialiseerd personeel;

- een meer oordeelkundige inschakeling van islamconsulenten voor het begeleiden van moslimgedetineerden en voor het bevorderen van een gematigde islam;

- de samenwerking tussen de gevangenissen en de andere actoren zoals het OCAD en de Veiligheid van de Staat met het oog op informatiedoorstroming, bij de aankomst van de gedetineerden en bij hun vertrek.

Samenwerking met de gefedereerde entiteiten staat ook centraal. Beroepsopleiding, welzijnswerk, cultuur in de gevangenis en re-integratie zijn immers gemeenschapsbevoegdheden en zijn uiteraard van essentieel belang in het licht van de preventie van radicalisering en de deradicalisering. De gemeenschappen hebben dat goed begrepen, maar de uitvoering blijft een uitdaging. In dat verband onderhoud ik nauwe contacten met ministers Vandeurzen en Madrane.

De samenwerking met de deelstaten is ook belangrijk in het kader van de alternatieve maatregelen voor de voorlopige hechtenis of de gevangenisstraf. Bij de zesde staatshervorming kregen de gefedereerde entiteiten die sector immers onder hun hoede. De justitiehuizen vallen niet langer onder mijn bevoegdheid, maar onder die van de ministers Vandeurzen en Madrane. Ook daar werken wij samen, zowel voor de opleiding van de justitieassistenten als voor wat betreft de informatiedoorstroming en de screening van de operatoren. Maar de wijze waarop de begeleidingsopdrachten – die van essentieel belang zijn om inzicht te krijgen in het radicaliseringsproces – worden uitgevoerd, behoort niet langer tot mijn bevoegdheden.

Conclusie

Om af te ronden, beschouw ik mijn engagement in de strijd tegen radicalisering en terrorisme als de combinatie van :

  • een doorgedreven strafrechtelijk beleid en
  • de verankering van justitie in een ruimere en steeds complexere context,
  • o waarin de operationele informatie moet doorstromen,

    o waarin de bestuurlijke overheid tot actie moet kunnen overgaan en de bestuurlijke maatregelen moet kunnen nemen die in dezelfde lijn en in het verlengde liggen van het gerechtelijk onderzoek,

    o en waarin de strafuitvoering zelf 'de cirkel rond' moet maken en de gevangenis aldus moet evolueren tot een plaats van preventie en van de-radicalisering in plaats van louter een plaats van bestraffing en tijdelijke afzondering.

    Wat ten slotte de geïntegreerde politie betreft, geldt ook diezelfde filosofie van een globale ketenaanpak.

    De geïntegreerde politie die jullie vertegenwoordigen en die zowel gerechtelijke als bestuurlijke opdrachten vervult, op lokaal en nationaal niveau, is in vrijwel alle fasen van de veiligheidsketen betrokken partij. Daarom is en blijft zij een van onze belangrijkste troeven in de dagelijkse en langdurige strijd tegen radicalisering en terrorisme, en in het streven naar verdraagzaamheid, samen-leven en veiligheid.

    Ik dank u.