Toespraak Tralies uit de weg en Thuisfront

le mardi 27 octobre 2015 16:07 Discours

Dames en Heren,

Diaken Stijn Hantson heeft mij in juni een mooi bericht bezorgd waarin hij de twee projecten van het Bisdom Brugge toelicht die het contact van gedetineerden met het thuisfront en met burgers in de vrije samenleving aanmoedigt. Ik ben vereerd om u, in uw hoedanigheid van vrijwilliger, betrokken bij deze projecten, als familielid of vriend en als sympathisant te woord te mogen staan.

De diaken heeft mij gevraagd om u deelachtig te maken aan mijn beleid rond het gevangeniswezen.

Ik sta deze avond met u stil bij drie thema’s rond het gevangeniswezen. Het zijn onderwerpen die de diaken mij gevraagd heeft wat meer toe te lichten : de populatie in onze gevangenissen en de problematiek van de overbevolking (I.); de infrastructuur en activiteiten binnen de gevangenismuren (II.) en tot slot de problematiek van de radicalisering in onze gevangenissen (III.).

I.Sta mij toe u eerst een beeld te schetsen van onze gevangenissen en de populatie die er verblijft.

Als we het hebben over de gedetineerden dan doelen we met deze term op de beklaagden of voorlopig gehechten; de veroordeelden en de geïnterneerde personen. Vandaag schommelt het bevolkingscijfer binnen onze gevangenissen rond de 11.000 voor een capaciteit van iets meer dan 10.000 plaatsen. De overbevolking in onze gevangenissen bestaat reeds jaren en blijft een probleem, ook al wordt er vandaag een daling van deze overbevolking vastgesteld. Voorlopig gehechten vertegenwoordigen 1/3 van de populatie en vandaag zijn om en bij de 900 mannen en vrouwen geïnterneerd in onze gevangenissen.

Deze twee categorieën binnen de gevangenispopulatie verdienen mijn bijzondere aandacht. Waarom?

a) Onze gevangenispopulatie bestaat momenteel uit meer dan 1/3 voorlopig gehechten die soms al het belangrijkste deel van hun straf hebben uitgezeten op het moment dat ze gevonnist worden. De toepassing van de voorlopige hechtenis is dus mee verantwoordelijk voor de aanhoudende overbevolking. Hoewel de wetgever in de afgelopen jaren strenge criteria heeft opgelegd voor de voorlopige hechtenis, wijst de praktijk uit dat de verstrengde criteria niet hebben geleid tot een daling van deze subgroep van onze gevangenispopulatie. In een Pot Pourri IV wetsontwerp wil ik remediëren aan deze vaststelling door in te grijpen op de totale duur van de voorlopige hechtenis. Men mag niet uit het oog verliezen dat het vermoeden van onschuld geldt tijdens de voorlopige hechtenis en dat het penitentiair regime van de voorlopig gehechten niet gericht is op maatschappelijk herstel of re-integratie. Wie zijn straf bijna of helemaal heeft uitgezeten in voorlopige hechtenis tegen het tijdstip dat hij daadwerkelijk wordt gevonnist, ondergaat geen straf die is aangepast aan het strafbare feit dat hij heeft gepleegd. Tot slot zijn er heel wat mensen die ten onrechte in voorlopige hechtenis zijn genomen, de gevallen van onwerkzame voorlopige hechtenis. We moeten dus voorzichtig en behoedzaam omgaan met de voorlopige hechtenis.

In een Pot Pourri IV ontwerp grijp ik in op de totale duur van de voorlopige hechtenis door de maximumduur af te stemmen op de zwaarte van het misdrijf en de strafmaat. Deze wijzigingen gaan bijgevolg samen met de herziening van het strafwetboek waarin de verschillende strafschalen en strafmaten zijn bepaald.

b) Voor de bijzondere categorie van de geïnterneerde personen ligt het accent van mijn beleid op een maximale uitstroom van deze personen naar het reguliere en het forensische psychiatrische circuit.

De geïnterneerde personen ontberen reeds decennialang de gepaste bejegening en zorg. Volgend jaar wordt een zeer belangrijk jaar voor de internering.

De ministerraad keurde afgelopen vrijdag mijn voorontwerp van wet goed tot reparatie van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering. Het wetgevende parcours via het parlement wordt nu voorbereid maar er wordt ondertussen niet getalmd met de praktische voorbereiding van de inwerkingtreding van deze aangepaste wet. Zo zijn vandaag verschillende mensen aan de slag met de overdracht van de talrijke dossiers, die actueel worden beheerd door de Commissies voor de Bescherming van de Maatschappij (CBM), aan de nieuwe Kamers voor de Bescherming van de Maatschappij.

Primordiaal voor de uitvoering van de gerepareerde wet van 5 mei 2014 is de installatie van de Kamers voor de Bescherming van de Maatschappij, voorgezeten door een magistraat en bijgestaan door twee assessoren: één assessor gespecialiseerd in sociale re-integratie en één assessor gespecialiseerd in de klinische psychologie.

De in 2015 ingezette koers naar de uitwerking van een aangepast en gediversifieerd zorgaanbod voor geïnterneerde personen wordt in nauw overleg met de minister van Volksgezondheid en de bevoegde ministers van de deelstaten onverkort verder gezet.

Zo wordt de zorgeenheid voor langdurig verblijf op de Universitaire Psychiatrische Campus van Sint-Kamillus in Bierbeek in 2016 een plaats voor dertig geïnterneerde mannen bij wie werd vastgesteld dat verdere behandeling geen zin heeft of voorlopig niet mogelijk is. Binnen het bestaande zorgcircuit ontbrak een voorziening voor deze laatste groep die niet zozeer in aanmerking komt voor behandeling, resocialisatie en uitstroom maar eerder voor een verblijf in een menswaardige omgeving met voldoende structuur en beveiliging. De klemtoon in deze nieuwe voorziening ligt op langdurige, residentiële zorg binnen een beveiligde context. Het betreft geïnterneerde personen die niet naar de maatschappij kunnen terugkeren omdat ze een te hoog risico vormen voor de samenleving omwille van recidivegevaar.Een gelijkaardige voorziening voor langdurig verblijf wordt in Wallonië ingericht.Deze zorgeenheid zal, zoals in Bierbeek, plaats bieden aan dertig geïnterneerde mannen.

Bijkomend worden in 2016 twee schakels voorzien die tot op vandaag ontbreken in het forensisch psychiatrisch zorgnetwerk : een zorgeenheid voor vrouwelijke geïnterneerden in Vlaanderen – waarvoor een grote meerderheid vandaag is opgesloten in de gevangenis van Brugge - en een zorgeenheid voor geïnterneerde personen met een mentale beperking of een niet-aangeboren hersenletsel (NAH).

In 2016 zal het nieuwe FPC in Antwerpen plaats kunnen bieden aan 180 geïnterneerden waaronder een tiental vrouwelijk geïnterneerden. Op die manier wordt opnieuw een belangrijke stap gezet in de uitbouw van een forensisch zorgcircuit buiten het gevangeniswezen. Zoals in het FPC van Gent staat het behandelconcept centraal in het FPC van Antwerpen. De 180 geïnterneerde personen die in het FPC van Antwerpen zullen verblijven, worden er behandeld met het doel om het risico op nieuwe delicten te verminderen en de achterliggende oorzaken van het delict gedrag weg te nemen of beheersbaar te maken zodat een re-integratie in de maatschappij mogelijk is.

c) Door het behoedzamer omspringen met de voorlopige hechtenis en door uitstroom van geïnterneerde personen naar inrichtingen buiten de gevangenissen hoop ik dat onze strafinrichtingen zich enigszins kunnen ontdoen van het loodzware juk van de overbevolking. Deze overbevolking drukt zwaar op het penitentiaire personeel maar ook en niet in het minst op de bewoners van onze gevangenissen. De vrijheidsberoving moet beperkt blijven tot het ontnemen van de vrijheid van komen en gaan maar ontneemt een gedetineerde niet het recht om zijn tijd binnen de tralies zinvol te besteden, gericht op een leven buiten de tralies. De gerichtheid op de buitenwereld is noodzakelijk om de gedetineerde zijn hoop niet te ontnemen.

Om die redenen draag ik projecten zoals ‘Tralies uit de weg en Thuisfront’ een warm hart toe.

II.Voor de gedetineerden moeten er inspanningen komen op het vlak van de infrastructuur van onze strafinrichtingen maar ook en niet in het minst op het vlak van de ontplooiing van activiteiten binnen de gevangenismuren.

a) Wat de infrastructuur van onze gevangenissen betreft, worden de Masterplannen I en II verder uitgevoerd in 2016. Zo zal in 2016 het Forensisch Psychiatrisch Centrum te Antwerpen zijn deuren openen met een capaciteit van 180 plaatsen.

Daarnaast zal de aanbesteding gelanceerd worden voor de renovatie van de cellenvleugel B met 68 cellen, in de gevangenis te Leuven.

Ook in Merksplas zal gestart worden met de renovatie, te beginnen met een vleugel met 90 plaatsen die momenteel buiten gebruik is wegens technische redenen en die eind 2016 terug operationeel zal zijn.

Er zal ook, indien alle administratieve en procedurele stappen genomen zijn, gestart worden met de bouw van de gevangenis van Dendermonde met 444 plaatsen en deze van het gevangeniscomplex te Haren met 1190 plaatsen.

Daarnaast zal blijvend geïnvesteerd worden in de renovatie en onderhoud van de bestaande gevangeniscapaciteit.

Justitie zal hierbij zeer specifiek het aspect van de beveiliging integraal opvolgen.

Ondertussen heb ik een derde Masterplan geschreven waarin projecten zijn opgenomen die in 2016 concreet worden uitgewerkt.

Het bijbouwen van gevangenisinfrastructuur is daarbij noodzakelijk, zeker gelet op het uitdrukkelijke voornemen om een einde te stellen aan het huren van cellen in het buitenland. De overeenkomst met Nederland voor de huur van de inrichting te Tilburg zal aflopen eind 2016. Dit wil concreet zeggen dat het directoraat-generaal van de penitentiaire inrichtingen in 2016 de moeilijke oefening zal maken om deze 500 gedetineerden te integreren binnen de bestaande inrichtingen van ons land.

In het nieuwe plan wordt ook veel aandacht besteed aan differentiatie, efficiëntere re-integratie, specifieke doelgroepen, geïnterneerden en beperktere vormen van detentie. Daarom zijn een aantal specifieke projecten opgenomen, zoals het bij creëren van open plaatsen in bestaande inrichtingen, alsook in 2016 de opstart van een proefproject rond detentiehuizen of transitiehuizen genoemd, dat erna kan worden uitgebreid tot 100 plaatsen.

Ik heb van diaken Stijn Hantson begrepen dat er bijzondere interesse is voor dit proefproject. Ik licht dit project u dan ook graag wat meer gedetailleerd toe.

Niet elke gedetineerde heeft een profiel dat een opsluiting in een hoog beveiligde inrichting noodzakelijk maakt. Daarnaast is een veel gehoorde klacht dat de overgang van de gevangenis naar de buitenwereld te abrupt verloopt, gedetineerden zijn onvoldoende voorbereid op diverse domeinen met alle mogelijke gevolgen, niet in het minst wat betreft het risico op recidive. Daarom zal ik in het nieuwe masterplan voorstellen om een project op te starten rond transitiehuizen. Een concept dat mijn inziens beter kan bijdragen om de re-integratie te bevorderen en recidive te verminderen.

Een transitiehuis is een kleinschalig project waarbij een gedetineerde, die hiervoor geselecteerd wordt op basis van een aantal criteria, prioritair maar niet uitsluitend wat diens veiligheidsprofiel betreft, tegen het einde van zijn straf de kans krijgt om deze door te brengen in een apart huis waar gewerkt wordt rond een aantal principes zoals zelfstandig wonen, werk zoeken, relaties aangaan en opnieuw functioneren buiten de muren. Vanuit een filosofie van een inclusief beleid wat de toegankelijkheid van de reguliere maatschappelijke diensten betreft. Hiervoor is enerzijds een integraal begeleidingstraject nodig en anderzijds ook een grotere vrijheid van komen en gaan. Het is de bedoeling de gedetineerde te begeleiden en te ondersteunen om terug een eigen plek te vinden binnen de samenleving. Dit project kan ook een goed alternatief zijn voor het huidige systeem van de beperkte detentie. De gedetineerde wordt voorbereid om, na afloop van zijn straf, zelfstandig te wonen, werken en functioneren binnen de maatschappij. Hiervoor zullen ook de nodige samenwerkingsvormen moeten aangegaan worden in het kader van de regionale bevoegdheden inzake hulp- en dienstverlening aan de gedetineerden, in het bijzonder de contacten met vormingscentra, CAW, VDAB, algemeen welzijn, en zovoort.

Na de goedkeuring hoop ik snel te kunnen starten met een pilootproject voor 10 à 12 plaatsen, waarna dit na positieve evaluatie kan uitgebreid worden.

b)Tot slot vormt een belangrijk onderdeel de inzet op meer moderne technologieën binnen de inrichtingen. Bij renovaties en nieuwbouw dient hier maximaal op te worden ingezet. Hierbij wordt onder meer gedacht aan het gebruik van telefoniebekabeling in de cel. Bij dit laatste project zal via de Regie van de Gevangenisarbeid een overheidsopdracht worden gelanceerd inzake de uitbouw van een beveiligd telefoniesysteem voor gedetineerden, waarmee een basis kan worden gelegd voor het beveiligd en gecontroleerd aanbieden van ICT-diensten aan gedetineerden. Dit zal leiden tot de integratie van “Prisoncloud” in alle inrichtingen en levert voordelen op voor het personeel, de gedetineerden en de betrokken families. Het zal onder meer leiden tot minder bewegingen binnen de gevangenis en minder transporten doordat gedetineerden hun dossier in de cel kunnen inkijken. Deze gefaseerde uitvoering van het project zal in 2016 starten.

c) Naast een aangepaste infrastructuur in de gevangenissen is een het noodzakelijke om aan de gedetineerden een zinvolle dagbesteding te kunnen bieden. De mogelijkheid om binnen de gevangenismuren activiteiten te kunnen bijwonen, wordt door velen afgedaan als een luxe voor gedetineerden.

Het recht op het bijwonen van vormingsactiviteiten die in de gevangenissen worden georganiseerd, is een evenwel een basisrecht voor iedere gedetineerde. De concrete organisatie van deze activiteiten valt weliswaar onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen maar mijn administratie moet ervoor waken dat de gedetineerde een zo ruim mogelijke toegang krijgt tot het aanbod.

Het belang van het krijgen van kansen tot zelfontplooiing en uitingsmogelijkheden is voor gedetineerden minstens even groot als voor een persoon buiten een geïnstitutionaliseerde omgeving.

Tijdens mijn bezoeken aan de gevangenissen valt het mij telkens op dat vele gedetineerden, desolaat, eenzaam en zonder perspectief hun gevangenisstraf “uitzitten”, zelfs “uitliggen”. Ik heb goed begrepen uit bijvoorbeeld de projecten “Sta je mannetje” in de vrouwenafdelingen van Hasselt en Brugge en “Muren worden deuren” (opleiding in grootkeuken gedragen door het onderwijsconsortium WEBROS en het Penitentiair Complex te Brugge) dat het aanwakkeren van het zelfvertrouwen en gevoel van zelfwaarde, de bevordering van de sociale vaardigheden en een individuele benadering de belangrijkste voorwaarden zijn om gedetineerden te motiveren om hun detentie re-integratiegericht in te vullen.

Eigenlijk zijn die inzichten enorm belangrijk in de verdere uitwerking van het detentieplan dat moet uitmonden in het reclasseringsplan, oftewel de onvermijdelijke band tussen de interne rechtspositie en de externe rechtspositie, dus de opsluiting en de vrijlating.

Ik wil een nieuwe regeling omtrent de vervroegde invrijheidstellingen en de alternatieve modaliteiten. Een belangrijk deel daarvan is niet alleen de wettelijke herziening van de tijds- en inhoudelijke voorwaarden, maar ook een rationalisering van de adviesverlening en de beslissingsprocessen binnen het directoraat-generaal. Ik verklaar mij nader en heb mij geïnspireerd op onder andere de inzichten van de Gentse prof. Aline Bauwens.

De idee is dat een positieve kijk gedetineerden helpt. Men noemt dat ook de “positieve psychologie”. In tegenstelling tot de klassieke forensische psychologie waarbij de focus vooral ligt op het disfunctioneren, de psychische problemen en afwijkend gedrag, legt de positieve psychologie de nadruk op de eigen kracht van individuen en dus gedetineerden. Centraal staan het laten bloeien van de aanwezige talenten en technieken die het welbevinden kunnen bevorderen. Het legt dus de nadruk op de eigen kracht van individuen. Dames en heren, ik ben mij wel terdege bewust dat dit niet bij iedere gedetineerde pakt of nodig is. Sommigen hebben immers uit hebzucht gekozen voor de georganiseerde misdaad. Maar toch is m.i. wel de meerderheid vatbaar voor rehabilitatie. Welnu voor die grote categorie moeten we meer onderwijs en structuur aanbieden en we moeten de re-integratie evenzeer aanpakken vanuit een positieve benadering als een risk – needs model dat thans nog altijd de norm is in onze Belgische penitentiaire politiek. De positieve benadering wordt in de hedendaagse criminologie ook het “Good Lives Model” van dader re-integratie genoemd. Het uitganspunt van dit model is dat met het realiseren van een goed leven de kans op recidive afneemt, en dat is het uiteindelijke doel, recidive vermijden. Hiervoor worden de capaciteiten en kwaliteiten geïnvesteerd en benut om op een niet criminele manier te voorzien in iemands persoonlijke levensbehoeften. De centrale vraag uit de veelal gebruikte risicomodellen “Welke tekortkomingen van de gedetineerde leiden tot criminaliteit?” wordt in het Good Lives Model vervangen door “Hoe kan iemands leven zinvol en betekenisvol worden?” en “Hoe kan iemand de relatie met zijn familie, zijn omgeving, en de samenleving opbouwen en of bevorderen”. De gedetineerde is dus in de eerste plaats burger, arbeider, vriend, echtgenote, moeder. Ik denk dat we in onze toekomstige regelgeving en uitvoering van de straffen de twee modellen meer moeten combineren.

De twee projecten ‘Tralies uit de weg’ en ‘Thuisfront’ zijn daar een prachtig voorbeeld van en sluiten volledig aan bij mijn inzichten en het verder straf- en penitentiair beleid

Algemeen vergt de organisatie van activiteiten in de strafinrichtingen het wederzijdse vertrouwen tussen gevangenen, gevangenispersoneel, therapeuten en lesgevers. Respect staat centraal. Deze activiteiten kunnen een dam zijn tegen allerlei vormen van extremisme in de strafinrichtingen.Ook verveling binnen de strafinrichtingen kan bijdragen tot radicalisering.

III.Ik sta graag even wat langer stil bij de problematiek van de radicalisering binnen onze gevangenissen.

De regering heeft de aanpak van radicalisering in de gevangenissen tot een prioriteit gemaakt. De aanslagen in Parijs in december 2014, de aanslag in het Joods museum in Brussel eerder dat jaar, de geplande terreuracties die begin januari 2015 in Verviers konden worden verijdeld en de aanslagen in Kopenhagen, illustreren het belang van een doortastende aanpak van radicalisering en terrorisme. De noodzaak van een aangepast detentiebeleid maakt hier integraal deel van uit.

Gevangenissen als potentiële voedingsbodem voor radicalisering en rekrutering zijn zeker geen nieuw gegeven. Het gaat zowel om ideologisch en religieus geïnspireerde groeperingen die via gedetineerden hun netwerk proberen uit te bouwen in de gevangenissen. Vandaag is de verpakking in belangrijke mate van religieuze aard en wordt religie misbruikt om geweld te verrechtvaardigen.

Gedetineerden vormen een bijzondere kwetsbare groep voor radicalisering die verdere aandacht en opvolging verdient. Het krachtigste wapen in de strijd tegen de radicalisering binnen de gevangenissen is zonder twijfel een humaan detentiebeleid met respect voor de basisrechten van gedetineerden en een onverdroten focus op rehabilitatie en re-integratie. Aldus dient de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel ten uitvoer worden gelegd in psychosociale, fysieke en materiële omstandigheden die de waardigheid van de mens eerbiedigen, die het behoud of de groei van het zelfrespect van de gedetineerde mogelijk maken en die hem aanspreken op zijn individuele en sociale verantwoordelijkheid.

Potentiële rekruten zijn vaak voor kleinere misdrijven opgesloten, maar door gevoelens van frustratie tegenover de samenleving, groepsdruk, de afsluiting van de “normale” samenleving, een zoektocht naar religieus of ideologisch geïnspireerde zingeving en/of het verlangen om tot een groep te behoren, zijn ze extra vatbaar voor een radicaal gedachtengoed dat zich afzet tegen de fundamentele waarden en grondrechten eigen aan onze samenleving.

Om dit te voorkomen worden in steeds meer Europese landen maatregelen genomen tegen de rekrutering en radicalisering binnen penitentiaire instellingen. Internationale inzichten op dit vlak zijn nuttig, maar tegelijkertijd laat de Belgische situatie zich soms moeilijk vergelijken met het buitenland gezien de vele verschillen tussen detentiesystemen en gevangenispopulaties. Bovendien is er ook heel wat discussie over wat nu de beste oplossing is om radicaliseringsprocessen tegen te gaan: een isolatie door concentratie enerzijds, waarbij geradicaliseerde individuen volledig worden afgesloten van andere gedetineerden om verdere besmetting tegen te gaan, of een isolatie door verspreiding onder andere gedetineerden anderzijds zodat hun ideologisch gedachtengoed niet verder gevoed kan worden.

Na veel beraad hebben wij uiteindelijk gekozen voor een tweesporenbeleid. Concreet betekent dit dat in eerste instantie geradicaliseerde gedetineerden maximaal zullen worden geïntegreerd op de gewone afdelingen in zoverre dat geoordeeld wordt dat het radicaliseringsproces kan worden beheerst. Wanneer dit niet mogelijk is en wanneer de gedetineerde een ernstig risico vormt op het vlak van radicalisering (actief of passief), kan de gedetineerde worden doorverwezen naar een afdeling waar in een gespecialiseerde aanpak zal worden voorzien. Deze afdelingen zullen worden ingericht in Hasselt en Ittre.

Deze afdelingen mogen zeker niet begrepen worden als een bijkomende afdeling “hoge veiligheid”, maar wel als afdelingen waar gespecialiseerd personeel aanwezig is om met deze problematiek om te gaan en waar in de gepaste begeleiding kan worden voorzien. Opleiding en vorming van het personeel zijn van uitermate groot belang niet alleen met het oog op een gepaste omgang met en begeleiding van geradicaliseerde gedetineerden, maar ook in het kader van detectie. Daarom dienen alle personeelsleden een basisvorming te krijgen. Deze opleidingen zijn reeds gestart.

Godsdienstvrijheid is een van de pijlers van onze democratie. Deze vrijheid dient ook te worden gewaarborgd in onze gevangenissen. Wel is het zo dat de geloofspraktijk in de penitentiaire inrichtingen beter moet worden omkaderd, gezien het risico op radicalisering en in het bijzonder op religieus geïnspireerde radicalisering.

Gezien de gevallen van ideologisch geïnspireerde radicalisering vaak gebaseerd zijn op radicale interpretaties van de islam, is de rol van islamconsulenten cruciaal. Er zijn momenteel 19 islamconsulenten. In een eerste fase zal getracht worden het bestaande kader volledig op te vullen. Bijkomend zal het kader van de islam consulenten worden verhoogd van 18 naar 27 VTE tegen december 2015.

Daarnaast zal het Executief van de Moslims van België worden aangespoord om meer vrijwillige islamconsulenten te motiveren. Op een totaal van 130 vrijwillige morele / religieuze consulenten zijn er immers slechts 8 vrijwillige islamconsulenten.

De islamconsulenten zullen in de toekomst ook meer systematisch betrokken worden in projecten rond preventie van radicalisering en de-radicalisering binnen de gevangenissen. Hiertoe kunnen workshops met verschillende belanghebbenden en eventuele buitenlandse experten worden georganiseerd. Islamconsulenten kunnen ook een heel nuttige rol spelen bij de overgang naar vrijheid. Zij kunnen een brug vormen tussen de penitentiaire instelling en de familie en de imam van de lokale gemeenschap.

IV.Met de strategische plannen hulp- en dienstverlening van de verschillende Gemeenschappen zijn reeds belangrijke stappen gezet in het aanbod van zorgverlening en activiteiten aan gedetineerden. De volgende mijlpaal is de implementatie van de Basiswet van 2005. Deze wet, ook wel de wet Dupont genoemd, werd goedgekeurd na een lange lijdensweg. Deze wet is nog steeds niet volledig geïmplementeerd. Een en ander is symptomatisch voor het feit dat het in de praktijk nog steeds moeilijk is het denken in termen van rechten te enten op een penitentiaire context. De penitentiaire context is nog al te veel doordrongen van een denken in gunsten waarbij de gedetineerde in principe alles wat hij bovenop zijn basisbehoeften krijgt in zekere zin moet verdienen. De Pot Pourri IV wet zal er een zijn die uitvoering geeft aan de Basiswet en dus het sluitstuk wordt van de interne rechtspositie voor gedetineerden.

Ik dank u.