WETSONTWERP TOT WIJZIGING VAN DE WET VAN 30 NOVEMBER 1998 HOUDENDE REGELING VAN DE INLICHTINGEN- EN VEILIGHEIDSDIENSTEN EN VAN ARTIKEL 259bis VAN HET STRAFWETBOEK
Monsieur le Président,
Mesdames et Messieurs les Représentants,
En 1998, le législateur a arrêté les missions et compétences des services de renseignement et de sécurité de notre pays dans la loi organique « relative aux services de renseignement et de sécurité ». Comme vous le savez, il s’agit, d’une part, du Service Général du Renseignement et de la Sécurité des Forces armées (en abrégé, le ‘SGRS’) et, d’autre part, de la Sûreté de l’Etat (en abrégé, la ‘VSSE’).
Cette législation représentait un grand progrès pour la sécurité juridique et les possibilités de contrôle sur les services. La loi énumérait les manières dont des informations pouvaient être récoltées. Elles étaient plutôt limitées. Ainsi, les écoutes téléphoniques n’étaient pas autorisées, il n’était pas permis d’installer des caméras ou des micros dans les lieux privés et il était interdit d’inspecter un PC. Il est ensuite apparu nécessaire d’adapter la loi pour pouvoir faire face aux défis du 21e siècle – y compris la menace terrorisme particulièrement prédominante depuis le 9/11 – et pouvoir être un joueur à part entière au niveau international.
En 2010, les Ministres de la Justice et de la Défense de l’époque, Stefaan De Clerck et Pieter De Crem, en étroite collaboration avec le Parlement, ont pu effectuer une enjambée de sept lieues. Grâce à la loi sur les méthodes de recueil des données (communément appelée ‘loi BIM’), les services de renseignement pouvaient dorénavant mettre en œuvre des méthodes particulières de renseignements. Les manières de collecter des informations ont été classées en 3 catégories : les méthodes ordinaires, les méthodes spécifiques et les méthodes exceptionnelles. La distinction se justifie par la mesure dans laquelle il est porté atteinte à la vie privée. Plus la méthode est intrusive, plus les conditions pour y avoir recours sont nombreuses et plus strict est le contrôle.
Pour les méthodes ordinaires, la loi n’impose pas d’intervention de la Commission BIM. Pour les méthodes spécifiques, la décision du dirigeant du service doit être communiqué à la Commission BIM, et pour les méthodes exceptionnelles, un avis unanime de la Commission BIM est requis. Dans le dernier cas, il s’agit par exemple du placement de caméras ou micros dans une habitation, des écoutestéléphoniques, de l’interception de communications via l’Internet, de l’ouverture de colis postaux, de la demande de données financières aux banques, ou de l’intrusion dans un PC. La Commission BIM exerce un rôle de contrôle en temps réel. Le Comité R dispose de compétences complémentaires et peut aussi exercer un contrôle a posteriori sur toutes les opérations.
Met het Regeerakkoord van 2014 werd afgesproken dat er een evaluatie zou plaatsvinden van de BIM-wet, om deze waar nodig aan te vullen en te verbeteren. De inlichtingendiensten hebben daarom gezamenlijk een pre-evaluatie uitgevoerd, die zij konden voorstellen aan het Comité I en de BIM-Commissie. Daarna hebben de diensten op basis daarvan een voorstel van voorontwerp van wet gemaakt. Dat voorstel werd in overleg met de betrokken kabinetten verder verfijnd en verbeterd, zodat wij kunnen spreken van een voortschrijdende evaluatie met als resultante het voorontwerp van wet dat aan de Ministerraad en vervolgens de Privacy-commissie en Raad van State werd voorgelegd. Bovendien werden de ontwerpteksten tevens officieel voorgelegd aan de BIM-Commissie en het Comité I, die er elk een schriftelijk advies over hebben geformuleerd. Deze adviezen kunnen wij ter beschikking stellen van het parlement en werden ook meermaals aangehaald in de Memorie van Toelichting. Wel dient er rekening mee gehouden te worden dat het Comité I zijn advies het label “beperkte verspreiding” heeft gegeven. Na verwerking van deze adviezen en deze van de Privacy-commissie en de Raad van State is dit dan uiteindelijk in het voorliggend wetsontwerp geresulteerd.
Wat zijn de grote lijnen van de evaluatie?
Les services de renseignement et de sécurité mènent, depuis 6 années déjà, des opérations avec recours à des méthodes particulières de renseignement, avec de très bons résultats à la clé. Dans l’affaire « Verviers », de telles méthodes ont été utilisées des dizaines de fois pour dresser une carte du réseau. Le bilan est positif. Les nouvelles méthodes de recueil de données contribuent efficacement à la réalisation des missions de et par ces services.
La pratique a toutefois mis aussi en lumière un certain nombre de points à améliorer. Certaines procédures sont trop lourdes, par exemple pour lancer rapidement une opération dans des cas urgents. Les méthodes exceptionnelles ne peuvent pas être utilisées pour la collecte d’informations dans des affaires d’extrémisme ou d’ingérence. Cela réduit l’efficacité des services lorsqu’ils veulent investiguer, par exemple, sur de l’extrémisme islamique ou sur l’influence que des Etats étrangers veulent exercer sur des mosquées en Belgique. Les critères pour les méthodes appelées « observation » ou « inspection » sont trop complexes pour déterminer si une telle opération doit être menée selon les règles d’une méthode ordinaire, d’une méthode spécifique ou d’une méthode exceptionnelle. Cela génère de l’incertitude pour les agents actifs sur le terrain.
Les services sont également confrontés à des évolutions technologiques rapides. D’une part, elles rendent le travail difficile. On constate un glissement de la téléphonie classique vers les communications cryptées sur l’Internet, via des services comme WhatsApp, Viber, Skype et d’autres, et il est souvent impossible ou difficile de les décrypter. D’autre part, elles créent des possibilités supplémentaires. Les nouvelles technologies offrentd’autres manières de récolter des informations, par exemple pour la localisation précise des cibles.
Une deuxième tendance observable ces dernières années est l’internationalisation des phénomènes qui doivent être suivis. La menace terroriste ne se limite pas au territoire belge mais est transfrontalière. La problématique des ‘foreign terrorist fighters’ est caractéristique du problème : ces individus entretiennent des contacts avec des congénères dans toute l’Europe, ils reçoivent des instructions de Syrie et d’Irak, ils se déplacent librement dans la zone Schengen et ils font des allers et retours entre les zones de conflit et leur pays de résidence, en utilisant ou non des faux documents d’identité. Il est crucial que les services de renseignement puissent les localiser en permanence et sachent quand ils reviennent pour passer à l’action ici. Le danger qu’ils représentent reste aussi grand, qu’ils se trouvent en Belgique, à Paris ou à Raqqa.
Je vais passer en revue avec mon collègue Vandeput les propositions majeures d’adaptation de la loi.
- Een uitbreiding van het materieel toepassingsgebied van de BIM-regeling
- Een verduidelijking van het territoriaal toepassingsgebied van de BIM-regeling
- Een herziening van de hoogdringendheidsprocedures
- Een vereenvoudiging van de regels voor de “observatie” en “doorzoeking”
- Het invoeren van een definitie van het begrip “verstrekker van een elektronische communicatiedienst”
- ten eerste geldt de strafuitsluiting niet alleen voor inbreuken op de wegcode, maar ook voor de gebruiksdiefstal en voor overtredingen in het algemeen (lichte inbreuken zoals een tak afzagen om beter zicht te krijgen op een woning aan de overkant van de straat, door velden lopen en daarbij planten vernielen, nachtlawaai);
- ten tweede wordt voorzien in een hoogdringendheidsprocedure, waarbij de voorzitter van de BIM-commissie mondelinge goedkeuring kan geven om strafbare feiten te plegen. Een mondeling akkoord dat logischerwijze nadien schriftelijk bevestigd moet worden;
- tot slot kan de BIM-commissie strafinbreuken achteraf regulariseren wanneer een agent door onvoorziene omstandigheden een inbreuk heeft gepleegd.
Overeenkomstig de huidige wet, kan de VSSE geen uitzonderlijke methoden inzetten wanneer ze een onderzoek voert rond extremisme en inmenging. Dit betekent dat er in een onderzoek naar islamextremisme en binnen de opvolging van haatpredikers geen telefoons mogen afgeluisterd worden en dat, om aanwijzingen te zoeken naar beïnvloeding van bepaalde landen in Belgische moskeeën, geen financiële informatie kan opgevraagd worden bij banken. Ook kunnen de diensten in dit verband geen postpakketten openen, geen computer doorzoeken of camera’s plaatsen in een woning, kantoor of garagebox.
Het wetsontwerp maakt mogelijk om voor onderzoeken naar extremisme en inmenging ook de uitzonderlijke methoden te kunnen inzetten. Het is vanzelfsprekend dat daarbij het subsidiariteits- en proportionaliteitsprincipe moet worden gerespecteerd en dat deze methoden enkel aangewend kunnen worden in geval van een ernstige potentiële dreiging tegen die fundamentele belangen van het land die de inlichtingendiensten moeten beschermen.
Voor de VSSE
De wet bepaalt dat BIM enkel toegepast kunnen worden op het grondgebied van het Rijk. Als gevolg van de technologische vooruitgang, moet dit toepassingsgebied verduidelijkt worden. De diensten kunnen nu al binnendringen in iemands computer en life zijn chatgesprekken volgen. Hun communicatie kan m.a.w. geïntercepteerd worden, waar de gesprekspartners zich ook bevinden. De communicaties van een target kunnen dus gevolgd worden wanneer hij in België is en in contact staat met iemand in Syrië, maar ook wanneer hij onderweg is naar conflictgebied of wanneer hij in Syrië communiceert met zijn kompaan aldaar. In dezelfde lijn is het voor inlichtingendiensten mogelijk om aan telecomproviders de historiek op te vragen van het telefoonverkeer van een target, waar hij en zijn gesprekspartner zich ook bevinden. Uitgaande van deze realiteit moet de VSSE voor zover dit technisch mogelijk is ook communicaties kunnen onderscheppen tussen twee gesprekspartners in het buitenland. Welteverstaan moeten de agenten op Belgisch grondgebied blijven. M.a.w.: de methode moet aangewend worden op Belgisch grondgebied, maar de informatie mag verzameld worden in het buitenland. Deze precisering wordt expliciet in het wetsontwerp opgenomen: de BIM kunnen toegepast worden op en vanaf het grondgebied. Vanzelfsprekend is het vereist dat het target, als hij/zij zich in het buitenland bevindt, een dreiging moet vormen voor de veiligheid van de Staat. Is dit niet het geval, moet de methode onmiddellijk stopgezet worden.
Voor de ADIV zal collega Vandeput u de toelichting geven.
[... overlopen in de opdrachten van de ADIV die worden afgestemd op de realiteit]
Voor de specifieke methoden
Een specifieke methode mag enkel opgestart worden nadat de schriftelijke beslissing van het diensthoofd (de administrateur-generaal van de VSSE of het hoofd van de ADIV) ter kennis gebracht is van de BIM-commissie. Bij hoogdringendheid kan de machtiging ook mondeling gegeven worden, bijvoorbeeld wanneer telefoniegegevens moeten worden opgevraagd bij een telecomoperator. In de wet staat echter geen mondelinge hoogdringendheidsprocedure om snel te kunnen starten met een observatie of een doorzoeking. Dit wetsontwerp beoogt dus de invoering van een hoogdringendheidsprocedure voor álle specifieke inlichtingenmethoden.
Voor de uitzonderlijke methoden
Vooraleer een uitzonderlijke methode mag opgestart worden, bijvoorbeeld een telefoontap, is een schriftelijke machtiging nodig van het diensthoofd. Deze mag pas afgeleverd worden na het eensluidend advies van de BIM-commissie. Bij hoogdringendheid is in een deels mondelinge procedure voorzien:
- vooreerst gaat het diensthoofd mondeling contact opnemen met de voorzitter van de BIM-Commissie, die vervolgens al dan niet zijn mondeling akkoord verleent. Het probleem zit evenwel in de vereiste dat na een mondeling akkoord van de voorzitter het diensthoofd nog steeds de methode schriftelijk dient te machtigen.
- de machtiging is daarenboven beperkt in de tijd: de methode mag slechts gedurende maximum 48u uitgevoerd worden.
- wil men, bijvoorbeeld, een telefoontap voortzetten na 48u, moet binnen die periode een nieuwe, schriftelijke, aanvraag gebeuren.
Het is duidelijk dat dit een omslachtige en tijdrovende procedure is, zeker wanneer er in crisissituaties meerdere BIMs aangevraagd worden. Daarenboven heeft de BIM-commissie 4 dagen tijd om haar goedkeuring te geven. Dit kan als gevolg hebben dat de telefoontap na 48u moet stopgezet worden en pas 2 dagen later, na goedkeuring van de BIM-commissie, mag heropgestart worden. Het spreekt voor zich dat in deze tussenperiode cruciale informatie kan verloren gaan.
Het wetsontwerp past de spoedprocedure aan de noden van het terrein aan. Volgende verbeteringen worden voorzien:
- het diensthoofd kan de methode mondeling machtigen (i.p.v. schriftelijk) nadat hij het mondelinge akkoord van de voorzitter van de BIM-commissie gekregen heeft;
- de machtiging geldt voor 5 dagen (i.p.v. 48u);
- op het ogenblik dat de machtiging schriftelijk bevestigd wordt, kan tegelijkertijd de goedkeuring gevraagd worden om de methode voort te zetten ná 5 dagen.
- nieuw is ook dat indien de voorzitter van de BIM-Commissie niet bereikbaar is (bijvoorbeeld wegens een GSM-panne), het diensthoofd contact kan opnemen met een ander lid van de Commissie. Hierbij zal dat lid dan de bevoegdheid van de voorzitter in de hoogdringendheid kunnen uitoefenen.
Van belang is tenslotte dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande externe controle binnen de toepassing van deze hoogdringendheidsprocedures. De BIM-Commissie en het Comité I blijven hun controle- en sanctiebevoegdheden volledig behouden.
De observatie van personen, plaatsen, gebeurtenissen en de doorzoeking van plaatsen en voorwerpen, vinden we in de huidige wet terug als gewone, specifieke of uitzonderlijke methode. In welke categorie de methode valt, hangt af van verschillende criteria:
- het eerste criterium betreft de aard van de plaats die geobserveerd of doorzocht wordt. Met andere woorden, gaat het om een publieke of private plaats?; Is die plaats toegankelijk voor het publiek of niet?; en Gaat het om een woning, een aanhorigheid, het beroepslokaal van een arts, journalist of advocaat?;
- de observatie van een publieke plaats die niet toegankelijk is voor het publiek (bv. een park dat ‘s nachts gesloten wordt), is niet expliciet geregeld in de wet;
- de observatie van een voortuin wordt beschouwd als een uitzonderlijke methode terwijl die voor voortuin voor elke voorbijganger zichtbaar is vanop de openbare weg.
-het tweede criterium betreft de vraag of hierbij een technisch middel gebruikt wordt.
Bij de observatie wordt een bijkomend criterium gehanteerd, nl. de vraag waar de observant zich bevindt: in het huis dat hij in het oog houdt, of aan de overkant van de straat, waarbij hij gewoon de voordeur viseert om te zien wie er binnen en buiten gaat.
Wanneer men al deze criteria combineert in een matrix, komt men tot de vaststelling dat er een aantal hiaten en incoherenties zijn in de systematiek, hetgeen rechtsonzekerheid en verwarring schept bij de praktische toepassing. Wij stellen graag deze matrix ter beschikking van het parlement.
Welke problemen duiken zoal op?
Het wetsontwerp streeft naar een vereenvoudiging en coherentie. Om de leesbaarheid te bevorderen, worden de verschillende artikelen over de observatie en doorzoeking op uniforme wijze geformuleerd. Het criterium “aard van de plaats” werd vereenvoudigd en een criterium “al dan niet aan het zicht onttrokken zijn” werd toegevoegd. De vereenvoudiging wordt visueel duidelijk in een tweede matrix, die eveneens ter beschikking van het parlement wordt gesteld.
De wet bepaalt dat “verstrekkers van een elektronische communicatiedienst” verplicht zijn informatie mee te delen op vraag van de inlichtingendiensten. Het begrip “verstrekkers van een elektronische communicatiedienst” is echter niet gedefinieerd in de organieke wet, waardoor het volgens sommigen onduidelijk is of alternatieve serviceproviders zoals Skype, WhatsApp, Yahoo enz. onder de medewerkingsplicht vallen. De inlichtingendiensten (en de gerechtelijke overheden) zijn van oordeel dat het begrip ruim moet worden geïnterpreteerd en dat die alternatieve serviceproviders moeten meewerken. De alternatieve serviceproviders menen dat zij niet onder de medewerkingsplicht vallen omdat zij geen dienstenverstrekker zijn in de zin van de telecomwet. Bovendien zijn deze firma’s vaak in het buitenland gevestigd, en claimen zij dat ze niet onder de toepassing van de Belgische wetgeving vallen.
Om interpretatieproblemen te vermijden en ervoor te zorgen dat ook alternatieve serviceproviders verplicht worden om informatie over te maken aan de inlichtingendiensten, wordt in het wetsontwerp een definitie ingevoerd van “verstrekkers van een elektronische communicatiedienst”. Deze definitie is afkomstig uit het arrest van het hof van beroep van Antwerpen van 20 november 2013 in de zogenoemde YAHOO-zaak.
6.L’optimisation des opérations sous couverture
La création et le recours à des commerces écrans [PJF1] ou personnes morales fictives ne peuvent actuellement servir qu’à établir des contacts avec des personnes ou organisations qui sont suivies par les services de renseignement ou pour récolter des informations sur elles. Ces méthodes font partie des méthodes de renseignement exceptionnelles. Toutefois, de telles entreprises ne peuvent pas servir de couverture pour, par exemple, louer un appartement ou un véhicule ou acheter du matériel sensible, sans que des tiers ne fassent un lien avec le service de renseignement.
Opérer sous une identité fictive est également une méthode exceptionnelle. Par identité fictive, on entend un faux nom attesté par des documents officiels tels qu’une carte d’identité, une carte de crédit ou encore un permis de conduire. En outre, les agents ne peuvent avoir recours à une identité fictive que dans le cadre d’une personne morale fictive, donc pour la récolte d’informations et non pour, par exemple, louer un entrepôt pour pouvoir y stocker du matériel du service.
Ces limites ont pour conséquence que, jusqu’à présent, aucun commerce écran n’a été créé et que personne n’opère sous une identité fictive.
Afin de permettre d’opérer plus facilement sous couverture, le projet de loi prévoit de nouvelles règles. Une nouvelle section est insérée dans la loi, sous l’intitulé « Mesures de protection et d’appui ». Elle regroupe les dispositions suivantes :
-les circonstances dans lesquelles les agents peuvent commettre des infractions (j’en dirai plus tout à l’heure) ;
-la possibilité d’opérer sous un faux nom ou une identité fictive ;
-la possibilité de créer et recourir à un commerce écran pour, par exemple, louer des box afin d’y garer des véhicules du service.
Dans de tels cas, la couverture ne sert donc pas à recueillir des informations et il n’est donc pas question d’une méthode particulière de renseignement. Ceci n’offre donc pas non plus de base légale pour mener des opérations d’infiltration.
Cependant, si le commerce écran est utilisé comme couverture pour récolter des informations, il faut alors suivre la procédure des méthodes exceptionnelles.
7.Het inschrijven van de mogelijkheid van een beroep op de medewerking van derden
La loi actuelle ne prévoit pas explicitement le recours à des tiers. Or, pendant l’exécution de leurs missions, les services de renseignement et de sécurité peuvent être amenés à demander leurs concours. Cette possibilité de recours à des tiers est donc ajoutée dans la loi organique.
Het gaat hierbij over het ter beschikking stellen van een gespecialiseerde dienstverlening, kennis en ervaring. Typevoorbeelden zijn de diensten verleend door een slotenmaker en door een vertaler-tolk.
Wanneer een type van medewerking evenwel geregeld wordt in een andere bepaling van de Inlichtingenwet valt dit logischerwijze niet onder het toepassingsgebied van het ontworpen artikel 13/4. Zo wordt de medewerking van een telecomprovider geregeld in diverse andere bepalingen. Ook bijvoorbeeld de medewerking van een bank om zicht te krijgen op de financiële situatie van een persoon wordt geregeld in een ander wetsartikel. Deze laatste maatregel is en blijft dus een uitzonderlijke methode.
8. Het plegen van strafbare feiten
Als algemeen principe geldt dat agenten geen strafbare feiten mogen plegen. De wet voorziet hierop enkele uitzonderingen. Er zijn met name een aantal strafuitsluitende verschoningsgronden voorzien. Vooreerst is dat het geval wanneer agenten tijdens een observatie een inbreuk plegen op de wegcode (zoals een snelheidsovertreding, fout parkeren, of over de witte lijn rijden). Daarnaast mogen agenten in de uitvoering van een BIM, een strafbaar feit plegen dat op voorhand is goedgekeurd door de BIM-commissie (zoals valse nummerplaten maken of een omheining beschadigen).
Het spreekt voor zich dat deze acties nooit iemands veiligheid in het gedrang mogen brengen.
Het wetsontwerp tracht deze regeling te verfijnen:
Er is ook in een strafuitsluiting voorzien voor burgers die hun medewerking verlenen aan de inlichtingendiensten, zoals een slotenmaker.
Er is evenwel ook sprake van een verstrenging van de wetgeving door de schrapping van de woorden “of andere door de wet bepaalde strafbare feiten” in artikel 13/1 § 2 van de organieke wet.
9. De invoering van een nieuwe specifieke methode: het inwinnen van reisgegevens
Het wetsontwerp voorziet dat de inlichtingendiensten transportfirma’s kunnen vorderen om vervoers- en reisgegevens mee te delen. Deze firma’s zijn niet verplicht om bepaalde gegevens bij te houden, ze moeten alleen die informatie geven die ze voorhanden hebben. Er moet ook aangestipt worden dat het hier gaat om privé-firma’s: bus-, taxi- en transportbedrijven, touroperators, reisbureaus, ...
Deze regeling staat los van en is aanvullend ten opzichte van de toekomstige PNR-wet die verplicht om bepaalde gegevens te bewaren en, op vraag, over te maken aan politie- en inlichtingendiensten.
10. Een oplossing voor een praktisch probleem aangaande de extra bescherming van 3 beroepsgroepen: artsen, advocaten en journalisten
De wet voorziet in een aantal extra maatregelen ter bescherming van het beroepsgeheim van artsen en advocaten en het bronnengeheim van journalisten:
- de informatie die gedekt is door het beroeps- of bronnengeheim, mag enkel gecollecteerd worden als de arts, advocaat of journalist zelf deelneemt aan staatsgevaarlijke activiteiten, bijvoorbeeld wanneer een buitenlandse spion onder journalistieke dekmantel geheime informatie probeert te verkrijgen van een Europese ambtenaar;
- de voorzitter van de BIM-commissie is verplicht aanwezig bij iedere uitzonderlijke methode en controleert of de informatie die valt onder het beroeps- of bronnengeheim rechtstreeks gelinkt kan worden aan de dreiging;
- de voorzitter van de beroepsorde (in het geval van artsen en advocaten) of beroepsvereniging (in het geval van journalisten) moet altijd op de hoogte gebracht worden wanneer een BIM wordt ingezet tegen één van zijn leden;
- wanneer een specifieke methode wordt ingezet tegen een arts, advocaat of journalist, bijvoorbeeld wanneer de historiek van zijntelefoonverkeer wordt opgevraagd, moet de BIM-commissie dit vooraf goedkeuren (bij gewone burgers moet de commissie gewoon geïnformeerd worden dat een specifieke methode wordt ingezet);
- de voorzitter van de orde van geneesheren en advocaten kan beslissen om mee te gaan wanneer een woning of kantoor wordt doorzocht.
Men kan zich ongetwijfeld voorstellen dat dergelijke voorzitters zelf niet altijd happig zal zijn om bijvoorbeeld over een muur te klimmen en via het raam een huis binnen te dringen. Het is ook evident dat dit risico’s inhoudt voor de betreffende voorzitter, de agenten en de operatie. Het wetsontwerp stelt dan ook voor om die mogelijkheid voor de voorzitter van de beroepsorde te schrappen en de aanwezigheid van de voorzitter van de BIM-Commissie facultatief te maken.
Op vraag van de BIM-Commissie werd daarenboven expliciet in de wet ingeschreven dat wanneer de voorzitter van de BIM-Commissie na de BIM-methode vaststelt dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de door het beroepsgeheim of het bronnengeheim beschermde gegevens en de potentiële dreiging die de BIM-methode rechtvaardigde, de Commissie een exploitatieverbod van deze gegevens moet opleggen.
11. Un règlement spécial pour les archives des services de renseignement
La loi relative aux archives prévoit que les documents d’archives de plus de 30 ans (ou de 50 ans pour le SGRS) doivent être transférés aux Archives de l’État. Comme, par définition, un service de renseignement travaille sur le long terme, ces délais sont trop courts. Les services enquêtent par exemple sur des activités d’espionnage organisées à partir d’ambassades étrangères. S’il est vrai que les diplomates changent de poste, les modes opératoires des services étrangers demeurent les mêmes. De telles activités doivent pouvoir être suivies au fil des années.
Aussi, le projet de loi instaure un régime d’exception pour les services de renseignement : il est proposé que la VSSE et le SGRS puissent conserver leurs propres archives, et ne doivent plus les transférer aux Archives de l’Etat. Les documents doivent cependant être conservés sous la surveillance de l’archiviste général du Royaume et - sous certaines conditions évidemment - rester accessibles au public.
Le projet de loi prévoit également que les administrations qui ont reçu des documents classifiés des services de renseignement, par exemple la Police, la Justice, l’Office des étrangers, doivent les restituer à ces services au lieu de la transférer aux Archives de l’Etat.
12. De werking van de BIM-commissie
Twee bepalingen in het wetsontwerp hebben betrekking op de BIM-commissie:
-Wanneer een uitzonderlijke methode wordt ingezet om informatie in te winnen over een advocaat, arts of journalist, moet de voorzitter van de BIM-commissie hierbij aanwezig zijn. Dit is het geval wanneer bijvoorbeeld het kabinet van een arts doorzocht wordt, zijn telefoon afgetapt wordt of wanneer agenten zijn PC analyseren.
Het spreekt voor zich dat bepaalde acties niet zonder gevaar zijn voor de voorzitter zelf en de agenten en dat dit een hele operatie kan doen mislukken.
Het wetsontwerp voorziet dan ook zoals reeds eerder aangehaald dat de voorzitter van de BIM-commissie de keuze krijgt om al dan niet aanwezig te zijn bij de uitvoering van een uitzonderlijke methode.
-De BIM-commissie bestaat uit 3 leden: een onderzoeksrechter (die voorzitter is), een parketmagistraat en een rechter. De wet bepaalt dat de commissie enkel geldig kan beraadslagen als drie leden aanwezig zijn; beslissingen worden bij een twee derde meerderheid genomen. Om tegemoet te komen aan een situatie waarbij zowel een effectief lid als diens plaatsvervanger verhinderd zijn – bijvoorbeeld wanneer de eerste op vakantie is en de vervanger tijdens de afwezigheid van de eerste ziek wordt – worden de regels inzake beraadslaging en beslissing aangepast. Om te verhinderen dat er niet kan gestemd worden bij ziekte of afwezigheid van een lid, voorziet het wetsontwerp dat de commissie ook kan beraadslagen met 2 leden. De beslissingen moeten dan wel bij unanimiteit van deze 2 personen genomen worden.
13. De oprichting van een interventieteam (IRT)
Le travail des agents des services de renseignement n’est pas toujours exempt de dangers. Ils doivent établir des contacts dans les milieux extrémistes ou mener des filatures dans des quartiers dangereux. De même, quand ils doivent par exemple installer une caméra dans une habitation, il est nécessaire que les environs soient sécurisés. De surcroît, dans le contexte actuel de menace terroriste, il n’est pas impensable que les services de renseignements soient eux aussi visés, tout comme les bureaux de police et les policiers. Aussi, les alentours des bâtiments des services doivent faire l’objet d’une surveillance accrue et des individus suspects doivent pouvoir être repérés. Etant donné que la police n’est pas toujours en mesure d’arriver directement sur place pour procéder à l’interpellation, et parce que l’intention n’est pas de faire de la police le « bras armé » de la VSSE ou du SGRS, il est nécessaire de disposer au sein de ces services des personnes spécialement formées pour assumer cette tâche.
Aussi, le projet de loi offre la possibilité à la VSSE et au SGRS de créer une équipe d’intervention (“Immediate Response Team” ou IRT) chargée d’assurer la protection du personnel, des biens et de l’infrastructure des services. Les membres de l’IRT seront spécialement désignés à cet effet par le Ministre compétent et disposeront d’une série de compétences administratives. Ils pourront notamment :
-fouiller des bâtiments abandonnés ;
-fouiller des véhicules ;
-contrôler l’identité de personnes qui ont un comportement suspect, les fouiller et même les arrêter, pendant 1 heure maximum, après quoi elles seront remises à la police ;
-saisir des objets dangereux ;
-recourir à la force ou utiliser une arme s’il n’est pas possible d’agir autrement.
Comme le Conseil d’Etat l’a demandé, ces articles de loi ont été calqués sur les dispositions de la loi sur la fonction de police. Ils remplacent en outre les dispositions qui avaient trait aux missions de protection des personnes (ce qu’on appelle la « close protection » de chefs d’Etat et membres de gouvernement étrangers). Comme vous le savez, cette mission a été transférée récemment de la VSSE à la Police. Les membres de l’IRT auront environ les mêmes compétences que les anciens membres du team « close protection » mais leur mission, comme je viens de la décrire, sera d’une autre nature.
14. Het herinvoeren van de notificatieplicht
La Cour constitutionnelle, par son arrêt n° 145/2011 du 22 septembre 2011, a annulé le paragraphe 3 de l’article 2 de la loi organique qui prévoyait la possibilité, pour toute personne justifiant d’un intérêt légitime, de requérir d’un service de renseignement l’information selon laquelle elle a fait, ou non, l’objet d’une méthode spécifique ou exceptionnelle. Les griefs formulés contre l’article 2 § 3 reposent sur l’absence de notification d’office et d’une possibilité de notification pour les personnes morales. La Commission BIM, le Comité R, la Commission de la protection de la vie privée et le Conseil d’Etat estiment qu’une certaine forme de notification est nécessaire. Donnant suite à ces avis, le gouvernement introduit un nouveau système de notification pour répondre à l’arrêt de la Cour constitutionnelle. Ce système tente de trouver un juste équilibre entre le droit à un recours effectif pour toute personne et la protection des missions de sécurité nationale, du modus operandi et des sources des services de renseignement. Cette proposition prévoit une notification à la requête tant des personnes physiques que morales permettant à celles-ci de connaître les méthodes dont elles ont fait l’objet. Elle fixe néanmoins différentes conditions veillant à ce que les services de renseignement ne répondent à la requête que lorsque la notification ne portera plus atteinte à une enquête de renseignement.
Tot slot moet erop gewezen worden dat het wetsontwerp niet tornt aan de controlemechanismen. Het Comité I blijft bevoegd om de algemene werking van de inlichtingendiensten te superviseren en rapporteert hierover aan het parlement. Samen met de BIM-commissie controleert het ook de aanwending van de specifieke en uitzonderlijke methoden. Hiermee is er dus voorzien in een voorafgaande controle, een controle tijdens de inzet van de methode, en een controle achteraf.