Toespraak Potpourri III over internering en diverse bepalingen

op 02 februari 2016 15:40 Toespraken

Ontwerp van wet houdende internering en diverse bepalingen inzake justitie

Het wetsontwerp houdende internering en diverse bepalingen inzake justitie omvathoofdzakelijkvier luiken:

  1. Wijzigingen aan de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen
  2. Wijzigingen aan het Gerechtelijk Wetboek
  3. De elektronische betekening
  4. Wijzigingen aan het Wetboek van Strafvordering

1. Wijzigingen aan de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

De wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen – die met een quasi unanimiteit werd gestemd op het einde van de vorige legislatuur – was een belangrijke stap voorwaarts in de uitwerking van een rechtspositie voor geïnterneerde personen. De wet blijkt echter nog een aantal technische onvolkomenheden te bevatten. Ook door het werkveld werd de nood gesignaleerd om nog een aantal aanpassingen aan deze wet door te voeren. De wijzigingen worden aldus doorgevoerd met het oog op reparatie en verdere verfijning van de wettekst.

Verschillende aanpassingen zijn van louter technische aard: taalkundige aanpassingen, correctie van foutieve kruisverwijzingen en zo verder. De procedure wordt gestroomlijnd en intenties van de wetgever in 2014 die niet volledig zijn uitgewerkt, worden verfijnd en uitgeschreven, zoals de eerste zitting van de kamer voor de bescherming van de maatschappij waarop deze over alle flexibiliteit moet beschikken en alle uitvoeringsmodaliteiten moet kunnen opleggen. Op verschillende plaatsen wordt de kennisgeving per gerechtsbrief vervangen door een aangetekende brief. Tevens worden de bewoordingen aangepast aan de toestand na de 6e staatshervorming (zie de overheveling van de Justitiehuizen).

Een aantal wijzigingen werden doorgevoerd in samenspraak met DVZ: voorzien dat de uitvoeringsmodaliteiten- gericht om een reclassering in België voor te bereiden - niet meer kunnen worden toegekend aan geïnterneerden die illegaal in het Rijk zijn. Dezelfde wijzigingen werden doorgevoerd ten aanzien van de externe rechtspositie van gedetineerden in het kader van het wetsontwerp houdende wijzigingen van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie (PP-II).

Een aantal wijzigingen zijn meer fundamenteler van aard:

  • Invoering van een “drempel” om over te kunnen gaan tot internering teneinde de interneringsmaatregel te focussen op deze doelgroep die het nodig heeft en te vermijden dat voor relatief lichte feiten een maatregel voor onbepaalde duur die internering is, kan worden bevolen. Internering zal enkel mogelijk zijn voor:
    • een misdaad die niet door toepassing van artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden kan worden omgezet in een wanbedrijf;
    • een misdaad die met toepassing van artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden kan worden omgezet in een wanbedrijf, als dat feit een aantasting of een bedreiging van de fysieke of psychische integriteit heeft opgeleverd;
    • een wanbedrijf dat een aantasting of een bedreiging van de fysieke of psychische integriteit heeft opgeleverd.Het onderzoeksgerecht of het vonnisgerecht beoordeelt telkens op gemotiveerde wijze of het feit een aantasting of een bedreiging van de fysieke of psychische integriteit heeft opgeleverd.
  • Aanpassing van het regime van de door de bodemrechter uitgesproken ontzettingen of andere veiligheidsmaatregelen ten aanzien van seksuele delinquenten (minderjarige slachtoffers). De bodemrechter legt deze vandaag op voor de duur van deinterneringsmaatregel, dus onbepaald in de tijd . Er wordt voorgesteld de duur van de door de bodemrechter opgelegde veiligheidsmaatregelen/ontzettingen te koppelen aan de duur van de internering. De kamer voor de bescherming van de maatschappij staat in voor de concrete tenuitvoerlegging ervan en kan de uitvoering ervan aanpassen in functie van de noodwendigheden van het uitgetekende zorgtraject.
  • de internering van veroordeelden die door de wetgever in 2014 volledig werd overgeheveld naar de burgerlijke procedure van de gedwongen opname, wordt door het ontwerp terug overgeheveld naar een penitentiaire procedure voor de kamer van de bescherming van de maatschappij, om tegemoet te komen aan de vragen van zowel het justitiële als het hulpverleningscircuit (praktische werkbaarheid van het voorgestelde systeem, geschiktheid van het reguliere zorgcircuit om dergelijke personen via de gedwongen opname de gepaste zorg en behandeling te geven, verschillende behandeling die de wetgever voorzag tussen geïnterneerden / geïnterneerde veroordeelden en tussen geïnterneerde veroordeelden / en personen die gedwongen waren opgenomen).

Verschillende garanties worden ingeschreven:

  • verplicht psychiatrisch onderzoek
  • bevoegdheid tot internering van veroordeelden wordt toebedeeld aan de kamer voor de bescherming van de maatschappij
  • inschrijving van een beroepsmogelijkheid tegen de beslissing tot internering door de kamer voor de bescherming van de maatschappij bij de correctionele kamer van het Hof van Beroep
  • plaatsing in een door de federale overheid georganiseerde inrichting of afdeling tot bescherming van de maatschappij of in een forensisch psychiatrisch centrum
  • inschrijving van de tijdsvoorwaarden wet externe rechtspositie, zodat er gelijklopendheid is met de bepalingen van de wet inzake de gelijktijdige uitvoering van een vrijheidsstraf en een interneringsmaatregel (artikelen 76 en 77 van de wet).

2. Wijzigingen aan het Gerechtelijk Wetboek

Het ontwerp omvat verschillende terminologische verbeteringen in het Gerechtelijk Wetboek, zoals de aanpassing van de Nederlandse termen met betrekking tot de mandaten van de sectievoorzitter in het Hof van Cassatie en de secties van het Hof van Cassatie.

De wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen zou begin 2016 in werking treden. Dit ontwerp van wet schrapt afdeling IV, die de artikelen 91 tot en met 119 van de wet van 5 mei 2014 omvat, en herneemt de wijzigingen aan het Gerechtelijk Wetboek die daarin zijn opgenomen, in bewoordingen die soms qua inhoud maar vooral qua terminologie zijn verbeterd.

De terminologische wijzigingen hebben betrekking op de bijzondere en generieke benamingen van de assessoren.

Voornoemde terminologische wijzigingen worden doorgevoerd in de artikelen 78, 87, 88, 89, 92, 186, 196bis, 196ter, 196quater, 224, 288, 291, 300, 304, 312, 314, 322, 331, 355ter, 390, 408 en 412 van het Gerechtelijk Wetboek.

Naast de terminologie betreffen de wijzigingen onder meer ook:

  • de bepaling van de plaatsen waar de kamers voor de bescherming van de maatschappij zitting mogen houden. Behoudens voor de uitspraak van de vonnissen waarvoor zij zitting houden in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep, mogen de kamers voor de bescherming van de maatschappij zitting houden in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep, in de penitentiaire inrichtingen, in de inrichtingen tot bescherming van de maatschappij en in alle inrichtingen waar geïnterneerde personen verblijven;
  • de samenstelling van de kamers voor de bescherming van de maatschappij. Zij zijn samengesteld uit een rechter in de strafuitvoeringsrechtbank en twee assessoren, ofwel één rechter in de strafuitvoeringsrechtbank;

  • de afschaffing van de beperking tot acht jaar van de mandaten van rechters in strafuitvoeringsrechtbanken, substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken en assessoren in strafuitvoeringszaken;

  • de samenstelling van het evaluatiecomité van de assessoren: de evaluatie die thans is toevertrouwd aan een evaluatiecomité, zal binnen de rechtbank plaatsvinden;
  • de uitbreiding van de categorieën van magistraten van de zetel die kunnen worden aangewezen als rechter in de strafuitvoeringsrechtbank: om de ervaring te valoriseren van de magistraten die zitting hebben gehouden als voorzitter van een commissie tot bescherming van de maatschappij, kunnen voortaan alle rechters, daaronder begrepen de vrederechters, en alle raadsheren met meer dan vijf jaar ervaring als rechter of raadsheer, worden aangewezen als rechter in de strafuitvoeringsrechtbank;

  • de invoering van de mogelijkheid voor de eerste voorzitter van het hof van beroep om in uitzonderlijke gevallen bij beschikking een rechter uit het rechtsgebied van het hof van beroep of een raadsheer die de verplichte opleiding heeft gevolgd voor de uitoefening van het ambt van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, aan te wijzen. In geval van verhindering kan de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank ook worden vervangen door een plaatsvervangend magistraat bedoeld in artikel 156bis van het Gerechtelijk Wetboek;
  • de uitbreiding van de mogelijkheid om in overtal de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank en de substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken te vervangen indien de betrokken magistraten zijn benoemd in de rechtbank van eerste aanleg waarin de kamer(s) van de strafuitvoeringsrechtbank is of zijn gevestigd of in het parket bij die rechtbank. Voor zover de vervanging in overtal aanvaard wordt, heeft die thans slechts plaats indien de magistraat uit een andere rechtscollege of een ander parket komt;

  • de invoering van een wettelijke grondslag voor de toekenning van rechtsbijstand aan de assessoren in strafuitvoeringszaken;

  • de invoering van een beroepsmogelijkheid tegen de beoordeling 'onvoldoende' die een assessor bij zijn evaluatie krijgt toegekend;

  • de invoering van de mogelijkheid om voor een periode van maximaal zes maanden personeelsleden van de penitentiaire inrichtingen belast met het secretariaat van de commissies tot bescherming van de maatschappij ter beschikking te stellen aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbanken, het secretariaat van de parketten bij die rechtbanken of aan beide diensten, zulks in afwachting van de besluiten die de mobiliteit moeten regelen tussen de rechterlijke orde en de uitvoerende macht. De personeelsleden zouden hun statuut behouden.

Vandaag is er niet bepaald wat er moet gebeuren met het adjunct-mandaat dat een magistraat bekleedt wanneer hij als afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur of afdelingsauditeur wordt aangewezen. Er wordt verduidelijkt dat het mandaat wordt geschorst. Die schorsing geldt echter niet voor de adjunct-mandaten van adjunct-procureur te Brussel en adjunct-auditeur te Brussel.

Thans heeft een vervanging in overtal, voor zover die is toegestaan, slechts betrekking op de magistraten die zijn benoemd in een ander rechtscollege of parket dan hetgene waar de aanwijzing in een adjunct-mandaat of een specifiek mandaat plaatsvindt. Dankzij de wijziging van artikel 259quinquies, § 1, 3°, derde lid, kan de afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur of afdelingsauditeur die binnen de rechtbank of binnen het parket is benoemd, in overtal worden vervangen. Dankzij de wijziging van artikel 259sexies, § 1, 4°, vijfde lid, en § 1, 5°, vijfde lid, kan de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank en de substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken benoemd in de rechtbank of in het parket waarin hij is aangewezen voor de uitoefening van dat mandaat, in overtal worden vervangen.

Andere wijzigingen houden onder meer het volgende in:

  1. Artikel 65 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de vrederechter moet worden opgevolgd door een rechter in de politierechtbank en omgekeerd. Die beurtwisseling tussen de opeenvolgende voorzitters van de vrederechters en rechters in de politierechtbank wordt afgeschaft.
  2. De regel op grond waarvan de ondervoorzitter een vrederechter moet zijn als de voorzitter een rechter in de politierechtbank is en omgekeerd, wordt behouden. De duur van het mandaat van ondervoorzitter moet dus worden afgestemd op de duur van het mandaat van voorzitter (vijf jaar).
  3. Artikel 259quater wordt gewijzigd zodat wordt bepaald in welk ambt (vrederechter of rechter in de politierechtbank) een voorzitter die niet afkomstig is uit een vredegerecht of uit een politierechtbank in beginsel moet worden benoemd.
  4. Parallel met artikel 68 van het Gerechtelijk Wetboek, dat voorziet in deze bevoegdheid ten aanzien van de rechters in de politierechtbank, krijgt de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank bij dit ontwerp de algemene leiding en de organisatie van de vredegerechten in zijn arrondissement.
  5. De voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank krijgt de bevoegdheid om te bevestigen dat de vrederechter of de rechter in een politierechtbank in de onmogelijkheid verkeerde om de beslissing die hij heeft uitgesproken, te ondertekenen.

De hoofdgriffiers van de rechtbanken van eerste aanleg, de hoofdgriffiers van de politierechtbanken, de secretarissen van de parketten van eerste aanleg en een lid van het directiecomité van de rechtscolleges die de gerechtskosten genereren, moeten een opleiding volgen.

Ook magistraten benoemd op grond van het examen inzake beroepsbekwaamheid of het mondeling evaluatie-examen moeten die opleiding volgen.

Een andere bepaling sluit aan bij de wet van 19 oktober 2015 houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie die de gevallen waarin het openbaar ministerie advies moet verlenen, beperkt.

Voor de verzending van de verzoeken tot deelname aan het mondelinge evaluatie-examen bij de Hoge Raad voor de Justitie wordt de aangetekende brief vervangen door e-mail.De Hoge Raad voor de Justitie mag de stukken die worden opgevraagd bij een verzoek tot deelname dat ontvankelijk is verklaard, bij een later verzoek tot deelname niet opnieuw opvragen.

Verschillende termijnen van de procedure voor de benoeming van de magistraten bedoeld in artikel 58bis, 1°, en van de procedure voor de aanwijzing van de korpschefs en de federale magistraten worden met tien dagen ingekort.

Er wordt uitdrukkelijk vermeld dat het onderzoek van de formele ontvankelijkheidsvoorwaarden van de kandidaturen een bevoegdheid is van de minister van Justitie. De aangetekende zending wordt vervangen door e-mail, zowel voor de verzendingen van de administratie als die van de kandidaat, de adviesinstanties en de benoemings- en aanwijzingscommissie.

De door de stagemeester-coördinator opgestelde stageverslagen (artikel 259ter) en een uittreksel van het strafregister (artikelen 259ter en quater) moeten in het dossier van de kandidaat worden opgenomen.

In de procedure voor de aanwijzing van de korpschefs van en bij het Hof van Cassatie wordt het advies van een vertegenwoordiger van de balie van het gerechtelijk arrondissement vervangen door een advies van de stafhouder van de Orde van advocaten bij het Hof van Cassatie.

Parallel met de artikelen 259ter en 259quater wordt de in artikel 287sexies bepaalde termijn voor de kandidaatstelling met tien dagen ingekort.

Alle kandidaten krijgen ook de mogelijkheid om hun kandidatuur in te dienen op een andere wijze dan per aangetekende brief, zoals de elektronische weg, indien daarin is voorzien in de in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte oproep tot kandidaten.

Het principe van de unieke gegevensinzameling, ook wel het 'only once-principe' genoemd, wordt ingevoegd in artikel 287sexies voor alle in dit artikel bedoelde benoemings- en aanwijzingsprocedures.

Artikel 259novies van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat in de verschillende stadia van de procedure voor de evaluatie van magistraten de communicatie tussen de evaluator en de geëvalueerde verloopt in afschrift tegen ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs. De aangetekende zending wordt nu vervangen door e-mail.

Verdere wijzigingen hebben inzonderheid betrekking op:

  1. De samenstelling van de tuchtrechtscolleges. Artikel 411 van het Gerechtelijk Wetboek wordt gewijzigd om de personeelsleden de mogelijkheid te bieden hun mandaat van assessor binnen de tuchtrechtscolleges te blijven uitoefenen na hun inruststellling tot zij de leeftijd van zeventig jaar hebben bereikt (artikel 411 van het Gerechtelijk Wetboek) en om de ere-magistraten van het Hof van Cassatie de mogelijkheid te bieden naast de emeritus-magistraten te zetelen. Bovendien kunnen de magistraten van de zetel ten aanzien van magistraten van het openbaar ministerie zetelen en omgekeerd.
  2. De tuchtrechtelijke overheden. Artikel 412 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld om te bepalen welke overheid bevoegd is om een tuchtrechtelijke procedure in te stellen tegen de leden van de steundiensten.
  3. De tuchtklachten.De tuchtrechtelijke klachten tegen de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie worden toevertrouwd aan de voorzitter van het Hof van Cassatie en twee sectievoorzitters die zijn aangewezen door de algemene vergadering, en niet langer aan de algemene vergadering van het Hof van Cassatie.Voortaan zullen enkel ontvankelijke en niet kennelijk ongegronde klachten worden onderzocht.
  4. De eed van de assessoren van de tuchtrechtbanken.De eed die wordt afgelegd om in de tuchtrechtbank te zetelen, zal voortaan ook gelden om in de tuchtrechtbank in hoger beroep te zetelen en omgekeerd (artikel 288, dertiende lid, van het Gerechtelijk Wetboek).

De bevoegdheid om te beslissen hoe een vacante betrekking voor een personeelslid wordt ingevuld, thans toegekend aan de minister van Justitie, zal worden toegekend aan het bevoegde directiecomité in het kader van een uitbreiding van de beheersautonomie. Het kan beslissen om de betrekking open te stellen door middel van mutatie, mobiliteit, werving, bevordering en/of verandering van graad.

De mogelijkheid wordt gecreëerd om te putten uit de werfreserve van een vorige bijkomende vergelijkende proef georganiseerd voor dezelfde specifieke functie binnen hetzelfde rechtscollege.

De procedures voor bevordering naar niveau A worden gewijzigd teneinde de procedures die Selor thans gebruikt en die voorzien in drie reeksen van proeven, toe te passen op het gerechtspersoneel. Voortaan wordt nader bepaald dat enkel de personeelsleden van niveau B en C kunnen doorstromen naar niveau A door middel van bevordering.

Naar analogie met de lopende wijzigingen voor het federaal openbaar ambt wordt de periode van voorlopige benoeming vervangen door een stageperiode die een evaluatieperiode wordt die kan worden verlengd in geval van eindvermelding 'onvoldoende' of 'te verbeteren' en wordt de tweetalige beroepscommissie vervangen door een commissie die bestaat uit twee eentalige afdelingen voorgezeten door een werkende magistraat of een in rust gestelde magistraat.

De commissie kan niet langer een ongunstigere vermelding voorstellen aan het personeelslid, maar enkel de toegekende vermelding bevestigen of een gunstigere vermelding voorstellen.

Aangezien de toekenning van de vermelding "onvoldoende" tot gevolg heeft dat de magistraat gedurende zes maanden de laatste driejaarlijkse verhoging verliest, kan de betrokken magistraat een beroep instellen voor een ad-hocberoepscommissie die bestaat uit magistraten die het College van de hoven en rechtbanken of het College van het openbaar ministerie aanwijzen uit een pool van kandidaten die daartoe zijn aangewezen.

De tijdelijke aanstelling van een hoofdgriffier door de eerste voorzitter en van een hoofdsecretaris door de procureur-generaal in afwachting van de benoemingen en aanwijzingen van de hoofdgriffiers en hoofdsecretarissen wordt vervangen door een verwijzing naar de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek inzake tijdelijke aanstelling.

De bepaling die erin voorziet dat de voormalige hoofdgriffiers van de vredegerechten en de politierechtbanken hun bevoegdheid behouden tot de aanstelling van de hoofdgriffiers op het niveau van het arrondissement, wordt opgeheven.

Een overgangsbepaling voorkomt dat de wedde van het contractuele personeelslid vermindert wanneer hij voorlopig benoemd wordt. Deze maatregel waarborgt dat hij een wedde ontvangt die ten minste gelijk is aan degene die hij ontving als contractueel personeelslid.

Artikel 176 van het Gerechtelijk Wetboek somt de bevoegdheden van de secretarissen op.De wetswijziging zorgt ervoor dat de secretarissen, in welbepaalde gevallen en onder welomschreven voorwaarden, een aantal bevoegdheden van de parketmagistraat kunnen uitoefenen.

Overeenkomstig het advies 57.792/1/V van de Raad van State van 23 september 2015 over het voorontwerp van wet houdende wijzigingen van het strafrecht en het strafprocesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie betreffende de uitoefening van bevoegdheden door parketjuristenworden de bevoegdheden die in aanmerking komen voor uitoefening door secretarissen eveneens door de wetgever bepaald.

De stage van gerechtelijke stagiairs die met vrucht hun stage hebben voltooid doch die niet kunnen benoemd worden bij gebrek aan een vacante plaats waarvoor de stagiair in aanmerking komt voor benoeming zal met maximum drie perioden van zes maanden kunnen verlengd worden.Momenteel is het aantal verlengingen beperkt tot maximaal twee.

De Koning regelt de rechtshulp aan de gerechtelijke stagiairsen de schadeloosstelling van de door hen opgelopen zaakschade, overeenkomstig de bepalingen die op het rijkspersoneel van toepassing zijn.Daarmee wordt evenals voor de professionele en niet-professionele magistraten, de leden van het gerechtspersoneel , de parketjuristen en referendarissen de rechtshulp geregeld voor de gerechtelijke stagiairs.

De wet van 4 april 2014 tot hervorming van de procedure van de klachtenbehandeling bij de Hoge Raad voor de Justitie wordt aangepast.De Hoge Raad voor de Justitie werd betrokken bij de uitvoering van deze wet via het formuleren van voorstellen van Koninklijk besluit.Het is in dit kader dat werd opgemerkt dat de voormelde wet kampt met een aantal onduidelijkheden die met het huidige ontwerp worden aangepakt zonder evenwel te raken aan de principes van de wet van 4 april 2014.Voortaan wordt bepaald dat zowel de korpschefs als de advies- en onderzoekscommissies zullen kunnen oordelen over de ontvankelijkheid van klachten.

3. De elektronische betekening

In elke potpourriwet hebben we een modernisering ingevoerd die ons een stap vooruit laat zetten in de informatisering en zo ook de werklastvermindering. In dit wetsontwerp wordt de juridische basis voor de elektronische betekening door de gerechtsdeurwaarders tot stand gebracht en wordt daarnaast ook de juridische basis gecreëerd voor een authentieke bron die de betekeningsdossiers zal bevatte en die tot stand zal worden gebracht en beheerd worden door de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders. Deze beide projecten versterken elkaar.

Vooral het tweede project brengt een aanzienlijke werklastvermindering en kostenbesparing voor de parketsecretariaten tot stand dankzij de vermindering van de manuele administratieve handelingen: keuze van gerechtsdeurwaarder gebeurt op basis van objectieve criteria door het informaticaplatform,papieren verzending van de dossiers tussen de parketten en van de parketten naar de gerechtsdeurwaarders en terug, komen te vervallen, verwittiging van alle betrokken partijen kan elektronisch aangestuurd worden mede dank zij de e-box waarover de juridische beroepen zullen beschikken en de wettelijke woonstkeuzeregel die we reeds hebben ingevoerd. Het is ook een stap vooruit de creatie van het elektronisch dossier en een vermindering van de archiefruimte nodig voor de betekeningsdossiers.

Zowel voor de elektronische betekeningsprocedure als voor het platform voor de digitale betekeningsdossiers werden de nodige waarborgen inzake wettelijkheid, effectiviteit, het toegangsbeheer en de bescherming van het privéleven voorzien. Het spreekt voor zich dat de Koning ook hier in de uitvoeringsbesluiten de nodige waarborgen in detail zal regelen.

Met uw goedkeuring zal ik bij de start van de artikelsgewijze bespreking een korte schematische voorstelling (power point) van deze informatisering geven.

4.Wijzigingen aan het Wetboek van Strafvordering

Artikel 2 van het wetsontwerp strekt ertoe de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie toe te kennen aan de procureur-generaal en aan de magistraten van het parket-generaal en het auditoraat-generaal: de eerste advocaten-generaal, de advocaten-generaal, de substituten-procureur-generaal en de substituten-generaal.

Artikel 3 van het wetsontwerp beoogt de procureur-generaal en de magistraten van het parket-generaal en het auditoraat-generaal het recht toe te kennen de politiediensten bedoeld in artikel 2 van de wet op het politieambt, en alle andere officieren van gerechtelijke politie te vorderen om, met uitzondering van de door de wet ingestelde beperkingen, alle voor het opsporingsonderzoek noodzakelijke handelingen van gerechtelijke politie te doen volbrengen.

Deze wetswijziging heeft in de eerste plaats zijn nut in het kader van de integrale behandeling van strafzaken. De recente wetswijzigingen inzake de mobiliteit van magistraten laten inderdaad nog makkelijker toe dat parketmagistraten over de arrondissementsgrenzen heen (horizontale integratie) maar ook over de grenzen van de eerste en tweede aanleg heen (verticale integratie), het strafdossier behandelen. Teneinde elke betwisting uit te sluiten over de regelmatigheid van de daden van gerechtelijke politie die de magistraten van het parket-generaal en van het auditoraat-generaal in dat kader desgevallend dienen te (laten) stellen, wordt deze magistraten, net als de substituten van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeurs de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie toegekend.

Een andere reden om deze wetswijziging door te voeren betreft de strafonderzoeken inzake voorrecht van rechtsmacht en de strafbare feiten die ministers worden ten laste gelegd. In deze gevallen komen de daden van vervolging en onderzoek aan de procureur-generaal toe in plaats van de procureur des Konings.

Een bijkomende reden betreft de daden van aanvullend onderzoek.Door de magistraten van het parket-generaal en auditoraat-generaal de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie toe te kennen kunnen ze de door het hof gewenste onderzoeksdaden rechtstreeks aan de politiediensten geven.

Tenslotte kan er worden onderlijnd dat het lid van het parket-generaal dat het strafuitvoeringsonderzoek voert (artikel 464 en volgende van het Wetboek van Strafvordering), bekleed is met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings. Hij oefent het ambt van officier van gerechtelijke politie uit onder het toezicht van de procureur-generaal. Indien een magistraat van het parket-generaal een strafuitvoeringsonderzoek voert, heeft hij dus ook al van rechtswege de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie.