Parlementaire vragen in de Commissie Justitie

op 27 juni 2016 12:00 Parlementaire Vragen

Vraag van Sabien Lahaye-Battheu (Open VLD) omtrent de uitbetaling van gerechtsexperten.

ANTWOORD

Er dient een onderscheid gemaakt tussen gerechtskosten in strafzaken en gerechtskosten in burgerlijke zaken.

De prestaties van gerechtsexperten in strafzaken worden geregeld via tarieven inzake gerechtskosten in strafzaken. Er worden in dat kader geen provisies door de griffies aan de gerechtsexperten toegekend. Deze worden vergoed op grond van de ontvangen kostenstaten die deze experten aan de vorderende gerechtelijke autoriteit bezorgen voor de verrichte prestaties.

Uit de lezing van uw vraag meen ik te kunnen opmaken dat U de betaling van gerechtsexperten in burgerlijke zaken bedoelt. Daarvoor zijn binnen de administratie de gevraagde elementen niet voorhanden. Dit wordt immers geregeld door de lokale gerechtelijke entiteiten.

Mijn administratie heeft dan ook gevraagd aan de Colleges van het Openbaar Ministerie en de Hoven en Rechtbanken om de cijfers en gegevens aan te leveren.


Vraag van Caroline Cassart (MR) over de toekomst van de wetsgeneeskunde in België.

RÉPONSE

Depuis mon entrée en fonction, la correcte rémunération des experts judiciaires est une de mes grandes préoccupations, du fait de la qualité que l’on exige d’eux. Ce sont des acteurs judiciaires importants, tout comme les laboratoires qui ont obtenu un agrément pour réaliser des analyses pour la Justice.

La difficulté de trouver un équilibre entre une rémunération correcte et les exigences de qualité des experts judiciaires se manifeste surtout en matière pénale. En matière civile, ce sont essentiellement les parties qui choisissent les experts judiciaires et les rémunèrent aux tarifs commerciaux. Toutefois, dans le affaires pénales, la Justice paie l’expert à des tarifs qui ne couvrent que les frais afférents à l’exécution de ces missions d’intérêt général. Les autorités agissent ici dans l’intérêt du justiciable, auprès duquel ces frais sont récupérés après condamnation.

Les mesures d’économie imposées aux départements depuis un certain nombre d’années ont inévitablement eu aussi un impact sur le volume de moyens disponibles pour les dépenses relatives aux frais judiciaires en matière pénale. Dans le but de pouvoir faire face à l’augmentation continue de cette sorte de dépenses, due au nombre de dossiers pénaux toujours plus complexes, un plan d’action en trente points a été établi afin de mieux gérer les dépenses relatives à ces frais. Partant de différentes perspectives, on tente de pérenniser cette capacité de gérer les dépenses, sans toutefois toucher aux exigences de qualité.

Une de ces perspectives est l’analyse des tarifs pratiqués en matière pénale pour les divers domaines qui nécessitent de faire appel aux experts judiciaires.

Ceci a débouché en 2013 sur l’annonce d’une offre publique de marché spécifiquement pour l’établissement des profils ADN de personnes condamnées. Ce type de travail de laboratoire est très répétitif et, avec les instruments technologiques actuels, est aussi de faible intensité. Ces particularités ont permis de l’isoler facilement des autres analyses ADN plus complexes et de faire jouer la concurrence. Tout laboratoire qui effectuait des analyses ADN pouvait se porter candidat à cette offre publique de marché.

En faisant jouer la concurrence pour cette partie des analyses ADN, il est apparu que le coût pour un tel « travail à la chaîne », qui était précédemment facturé sur la base d’un tarif, pouvait être ramené à son dixième et passer par conséquent d’un montant moyen de 300 euros à même pas 30 euros, via cette offre de marché.

Sachant cela, les autres tarifs pour les analyses ADN ont aussi été examinés afin d’arriver à des tarifs qui reflètent davantage la réalité sur le plan de l’efficacité économique d’une entreprise.

En l’occurrence, il s’agit purement de tarifs pour les prestations dans le cadre d’affaires pénales. Si des laboratoires réalisent des analyses ADN dans le cadre d’affaires civiles, ils continueront à pratiquer des tarifs différents et souvent plus élevés.

Comme annoncé lors de la précédente concertation avec les laboratoires, je souhaite respecter l’accord pris d’évaluer régulièrement les tarifs.

Une première évaluation avait été demandée, après une période de 4 mois à compter de l’entrée en vigueur de l’AR du 27 novembre 2015 portant exécution de l’article 6 de la loi-programme (II) du 27 décembre 2006 fixant les tarifs pour les expertises en matière pénale pour l’analyse génétique requises par une autorité judiciaire.

Entre-temps, une initiative a été prise afin de fixer une date pour une nouvelle concertation avec les laboratoires, en fonction des agendas de chacun mais en tout cas pour la mi-mai.


Sophie De Wit (N-VA) over de stopzetting van de centrale aanmeldpunten voor drugsverslaafden in de gevangenissen.

ANTWOORD

Zoals u correct aangeeft, werd de organisatie van de centrale aanmeldpunten in de Vlaamse gevangenissen (CAP) in 2011 aan de Vlaamse Vereniging van Behandelingscentra Verslavingszorg (VVBV) toegewezen voor een periode van 5 jaar. Dit contract liep eind februari 2016 af.

Reeds sinds oktober 2015 wordt door het directoraat-generaal EPI een dossier voorbereid om het contract tijdelijk te verlengen tot eind 2016. De Inspectie van Financiën leverde hierop tot drie maal toe een ongunstig advies af, waardoor deze tijdelijke contractverlenging nog niet kon worden besloten.

De argumenten van IF zijn tweeërlei, met name op het vlak van het budget en op het vlak van de bevoegdheid.

Wat betreft de financiering, worden de basisakkoorden voor de drugsprojecten in de gevangenis gefinancierd door Justitie, en dit bij wijze van kredieten die op de uitgavenbegroting staan ingeschreven onder de globale medische kosten.

Hoewel deze kosten onvoorzienbaar en onsamendrukbaar zijn, worden daar toch lineaire besparingen op toegepast, met een structurele onderfinanciering van deze budgetten tot gevolg. Ter gelegenheid van elke begrotingscontrole wordt ernaar gestreefd om de budgetten voor de medische kosten op het niveau van de realiteit te brengen. Dit is tot nog toe niet gelukt. De begrotingsinstanties blijven doen alsof op deze medische kosten bespaard kan worden.

Wat betreft de bevoegdheid stelde de IF zich de vraag of de werking van de CAP niet eerder moet worden beschouwd als “sociale hulpverlening aan de gedetineerden met het oog op hun sociale re-integratie” (in de zin van de persoonsgebonden bevoegdheid van de gemeenschappen, overeenkomstig artikel 5 §1, II, 7° van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980) dan wel als “gezondheidszorg”, die een federale bevoegdheid is gebleven.

Het spreekt voor zich dat we deze bevoegdheidskwestie eerst moeten uitklaren. Er werd daarom onder meer door het kabinet van de Vlaams Minister van Welzijn een juridische analyse van de bevoegdheidskwestie gevraagd.

Het lopende evaluatieonderzoek naar de werking van de centrale aanmeldpunten in de gevangenissen « Prosper », waarvan het eindrapport uiterlijk op 1 november 2016 wordt verwacht, zal echter onontbeerlijk zijn om de opdracht van de CAP’s in de toekomst goed te definiëren en hun werking te optimaliseren in het kader van een nieuwe overheidsopdracht. Afhankelijk van de precieze opdrachtbepaling zal dit tot de bevoegdheid van de gemeenschappen dan wel van het federale niveau behoren. Dit zal inderdaad worden besproken met de gemeenschappen, zowel aan Vlaamse als aan Brusselse en Waalse zijde waar de problematiek zich eveneens stelt: de contracten met Brussel en Wallonië lopen in september af.

In tussentijd tracht ik alsnog de tijdelijke verlenging mogelijk te maken voor de drie aflopende contracten. Er wordt een beroep bij de minister van Begroting voorbereid tegen het negatief advies van de inspectie van Financiën, waarbij we de opmerkingen van IF trachten te ondervangen.