Antwoord op vraag over nota van de Staatsveiligheid

op 28 september 2016 18:26 Parlementaire Vragen

Veiligheid van de Staat heeft op vrijdag 23 september een nota met informatie over het bedrijf State Grid en zijn eventuele participatie in Eandis geadresseerd aan 7 bestemmelingen.

De nota werd nog dezelfde dag gedragen naar het adres van de Eerste minister, de federale ministers van Energie, Binnenlandse Zaken en Justitie. Bij de Vlaamse ministers van Energie en Binnenlands Bestuur gebeurde het dragen op maandag en naar VVSG werd de brief per post verstuurd, eveneens op vrijdag. De Veiligheid van de Staat laat weten dat puur praktische redenen aan de oorsprong liggen van het verschillende tijdstip van aflevering.

Uit een eerste lezing bleek dat de uit hoofde van de materie bevoegde ministers en personen gelijk met mij waren aangeschreven. Een door mijn kabinet genomen telefonisch contact met de Staatsveiligheid op maandag bevestigde dat ze alle 7 geadresseerd waren. Een opvolgingsgesprek tussen de heer Raes en mezelf had plaats op dinsdagochtend 27 september. Hij had me bij ons vorig gesprek op 19 september geen melding gemaakt van deze aangelegenheid. De bewuste nota was pas op 21 september gefinaliseerd.

Wanneer de Veiligheid van de Staat, in het kader van een inlichtingenonderzoek, informatie bekomt die relevant is voor bepaalde diensten en instanties moet ze deze informatie aan deze diensten en instanties overmaken.

Omdat ze dergelijke informatie in verband met State Grid had bekomen, verstuurde de staatsveiligheid, uit hoofde van haar wettelijke verplichting, de nota in kwestie naar de Vlaamse en federale minister van Energie. De minister van Binnenlandse Zaken en de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur zijn bestemmeling om reden van hun opdrachten in verband met de bescherming van kritieke infrastructuur en het beleid inzake lokale besturen. De Eerste Minister werd aangeschreven om reden van zijn hoedanigheid van voorzitter van de Nationale Veiligheidsraad. Ikzelf ontvang als voogdijminister over de inlichtingendienst systematisch al dit soort nota’s.

Ook de voorzitter van de Vlaamse Vereniging van Steden en gemeenten werd op de hoogte gebracht en dit vanuit zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van het lokale bestuursniveau.

Elk van deze aangeschreven personen kon vanuit zijn eigen bevoegdheid de informatie benutten, d.i. de zgn. beperkte verspreiding bedoeld in art. 20 van het KB van 24 maart 2000 waarnaar in de aanhef van de brief verwezen wordt. Elk van die personen kon ook de Staatsveiligheid contacteren en toelichting vragen, mondeling of schriftelijk. De heer Raes en zijn diensten zijn daar te allen tijde toe bereid.

Tijdens ons gesprek van 27 september deelde de heer Raes mij mee dat de timing van de nota mede verklaard wordt doordat, met het oog op vermelding in de nota, toestemming moest worden bekomen van de Australische inlichtingendienst die in vergelijkbare omstandigheden met de beoordeling van een Chinese meerderheidsparticipatie te maken had gekregen.

U vraagt mij naar het kader en de procedure waarbinnen de Veiligheid van de Staat zich beweegt in dit dossier alsook in vergelijkbare aangelegenheden. Het wettelijk kader werd hiervoor in 1998 vastgelegd. In concreto komt het aan de Veiligheid van de Staat toe om bepaalde dreigingen en risico’s voor de vitale belangen ons land te detecteren, op te volgen en te beheersen. De bescherming van het wetenschappelijk en economisch potentieel valt hieronder. Overigens maakt ook het actieplan van de Veiligheid van de Staat, dat op 13 juli 2015 door de Nationale Veiligheidsraad, melding van de aanpak van buitenlandse inmenging door welbepaalde landen.

Ik wil ook nog benadrukken dat de Veiligheid van de Staat ervoor had kunnen kiezen om een veel langere nota te schrijven, maar dan was het een geclassificeerde nota geworden waarvan de informatie niet op dezelfde wijze had kunnen benut worden als nu bij een beperkte verspreiding.

Tot slot maak ik me graag tolk van de staatsveiligheid die de lichtvaardige kritiek aan haar adres onverdiend vindt. Het zal haar niet beletten om constructief mee te werken aan de vragen en onderzoeken die de volgende dagen aan haar gesteld, respectievelijk gevraagd worden.

Ik zal daar zelf ook toe bijdragen zo mogelijk.