Reactie Minister van Justitie Koen Geens

op 31 juli 2018 16:16 Persbericht

Minister van Justitie Koen Geens wijst erop dat een veroordeelde persoon zonder verblijfstitel voor de strafuitvoering van het volledige arsenaal van strafuitvoeringsmodaliteiten geniet.  Zo heeft het Grondwettelijk Hof eind vorig jaar een maatregel vernietigd die de Regering begin 2016 had genomen om personen zonder verblijfstitel niet langer het voorrecht te geven van het penitentiair verlof en van de enkelband.  Het Hof vond deze maatregel onevenredig, omdat hij niet toelaat om na te gaan of deze personen in het kader van hun sociale re-integratie baat konden hebben bij dergelijke modaliteiten zoals penitentiair verlof of enkelband.

Overigens voegde het Grondwettelijk Hof eraan toe dat de toekenning van zo’n modaliteit in voorkomend geval de verwijdering van het grondgebied niet verhindert. De bedoelde toekenning verhindert de overheid dus niet om het beleid van haar keuze inzake de toegang tot het grondgebied te voeren. Zoals men weet, kan een veroordeelde persoon zonder verblijfstitel effectief van het grondgebied verwijderd worden vanaf zes maanden voor het einde van het uitvoerbaar gedeelte van de vrijheidsstraf. De persoon die aldus verwijderd is en binnen de twee jaar terugkeert op het grondgebied, kan worden aangehouden om de rest van zijn straf uit te zitten.

Vorig jaar werden op die wijze 1.475 personen die effectief het uitvoerbaar gedeelte van hun gevangenisstraf hadden uitgezeten, van het grondgebied verwijderd.

Het Grondwettelijk Hof heeft dus duidelijk te kennen gegeven dat het strafrecht en de strafuitvoering enerzijds en de uitvoering van het beleid inzake de toegang tot het grondgebied twee onderscheiden beleidsdomeinen zijn. Veroordeelde personen zonder verblijfstitel kunnen genieten van de strafuitvoeringsmodaliteiten, en niettemin binnen de grenzen van de wet effectief van het grondgebied worden verwijderd, bijvoorbeeld terwijl zij een elektronische enkelband dragen.

Uiteraard is de situatie verschillend wanneer een persoon die geen verblijfstitel heeft wordt vrijgesteld van de voorlopige hechtenis, omdat hij nog niet is veroordeeld. Het strafrecht wil dat de betrokkene uiteindelijk zijn straf krijgt, het vreemdelingenrecht vindt in de kennisname van de vrijstelling van voorlopige hechtenis de aanleiding om zijn effectieve verwijdering van het grondgebied te doen plaats hebben.

De vrijstelling van voorlopige hechtenis betekent hoe dan ook dat de betrokkene geen gevaar vormt voor de openbare veiligheid, en dat er, steeds volgens de rechter die de vrijstelling beveelt, geen risico is op recidive, vlucht of collusie. Deze vrijstelling gebeurt door een onafhankelijke rechter. Indien als voorwaarde voor de vrijstelling een borgsom wordt opgelegd, betekent dit dat de rechter wenst dat de betrokkene zich ter beschikking houdt van het gerecht.

Zoals de Minister van Justitie reeds meedeelde in het Parlement op 19 juli 2018, kent DVZ in elk geval het strafblad van de betrokken persoon en de voorwaarden van zijn  vrijstelling, met inbegrip van het feit dat een borgsom werd betaald op het ogenblik dat de gehechte persoon aan DVZ wordt overgedragen. Zoals Minister van Justitie Geens reeds had aangegeven in zijn antwoord op parlementaire vragen op 19 juli 2018, zijn het kabinet van Justitie en het Openbaar Ministerie op dit ogenblik in overleg met DVZ over een betere samenwerking met betrekking tot het lot van personen die geen Belgische verblijfstitel hebben, en die door een onderzoeksrechter of door een onderzoeksgerecht uit voorlopige hechtenis worden vrijgelaten, onder voorwaarden, al dan niet na betaling van een borgsom. Een eerste vergadering had reeds plaats op 24 juli. In zijn bilateraal overleg met het OM, heeft de Minister  al te kennen gegeven dat hij er de voorkeur aan zou geven dat duidelijkere richtlijnen de relatie tussen het parket en DVZ na de vrijstelling zouden beheersen. Een wederzijdse contactname in elk geval waarin een persoon zonder verblijfstitel wordt vrijgesteld, lijkt hem dus wenselijk.

Tot slot wijst de Minister nog op twee zaken. Vooreerst dat een verwijderde persoon steeds kan terugkeren voor zijn procesvoering, alsook dat een persoon die niet aanwezig is op zijn proces, meestal bij verstek zal worden veroordeeld, en dat hij zijn straf zal moeten uitzitten als hij terugkeert op het grondgebied. Vervolgens betreurt de Minister van Justitie bepaalde uitlatingen die de voorbije dagen werden gemaakt, en wel naar aanleiding van een geval waar het gezond verstand tot meer nuance en reserve aanleiding had kunnen geven.