Vrije meningsuiting is (net) niet het hoogste goed

op 10 januari 2022 17:15 Opiniestukken

Het recent vonnis waarin een man ( gediplomeerd als arts) wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf omdat hij in een voordracht voor een Gents studentenpubliek gore en veel meer dan gore dingen vertelde over bepaalde vrouwen en over de vrouwen als groep, deed heel wat stof opwaaien. Het vonnis is lezenswaard, en uiteraard vatbaar voor hoger beroep. De strafste uitlating die de man mijns inziens deed, gold een advies dat hij gaf over hoe een meisje uit de klas van zijn zoon moest ‘aangepakt’ worden door de jongens, ik sprak erover op de Zevende Dag. Ik bespaar u de rest van de details, want het was niet de enige ‘meer dan gore’ uitlating, integendeel, het is slechts degene die mij meest van al schoffeerde omdat ze adolescenten betrof.

De vraag voor de rechter in zo’n geval is of er sprake is van seksisme, dan wel van aanzet tot discriminatie, haat of geweld jegens een bepaalde dame, of jegens de vrouwen als groep. In dit geval oordeelde de rechter dat er zowel seksisme was als aanzet tot discriminatie, haat of geweld. Dit vonnis kan dus op politiek vlak de wet seksisme (2014) ter discussie stellen, maar de man in kwestie werd op vijf tenlasteleggingen veroordeeld, waarvan slechts één voor seksisme. Dit gaat dus veel breder dan énkel seksisme. En, nogmaals, beroep is mogelijk.

Vrije meningsuiting is een hoog goed in een democratische samenleving. Maar het is niet het enige goed, noch – net niet – het hoogste goed. Er kunnen goede redenen zijn om die vrije meningsuiting te beperken, met name als dat nodig is om de democratische rechtsstaat te beschermen. De gelijkheid van man en vrouw, maar ook de scheiding van kerk en staat of de vrijheid van godsdienst zijn immers andere belangrijke rechtsgoederen, waartegen de vrijheid van meningsuiting moet worden afgewogen indien dat in een democratische samenleving noodzakelijk is.

Een samenleving die zichzelf wil laten respecteren moet de waarden beschermen waarvoor ze staat, en kan dus niet overmatig tolerant zijn. “Het mag dan paradoxaal lijken”, zei Karl Popper, “maar verdraagzaamheid verdedigen impliceert dat we de onverdraagzamen niet verdragen.”

Het principe duidelijk stellen is in zo’n geval het belangrijkste, dat heeft de rechter gedaan. Vervolgens komt de vraag naar de meest aangepaste straf. Persoonlijk ben ik om bepaalde misdrijven te beteugelen voorstander van alternatieve straffen, zoals werkstraffen. Veel politieke stromingen blijven vinden dat quasi voor elk misdrijf een gevangenisstraf moet kunnen worden opgelegd. Misschien kan dit vonnis een begin zijn voor een ernstig debat daarover.