Mondelinge vraag van Koen Geens aan minister van Quickenborne over 'Het overbrengingsverdrag tussen België en Iran en het arrest van het Grondwettelijk Hof' in de Commissie Justitie

Klik hier voor het verslag van de Kamer Parlementaire tussenkomsten

Koen Geens: Mijnheer de minister, bij dit soort gebeurtenissen is het gevaarlijk om de algemene context uit het oog te verliezen. In ons land, en in alle westerse landen, zijn er veel diplomaten, en veel van die diplomaten zijn in staat om vreemde dingen te doen. Tot mijn spijt zijn dat niet alleen diplomaten van Iran, maar heel vaak van regimes waarmee wij de beste commerciële relaties onderhouden.

Ten tweede was dit verdrag al heel lang in de maak, ik kan daarvan persoonlijk getuigen. Er bestaan veel van dit soort verdragen, met veel verschillende landen, die wisselend vragende partij zijn. Toch wel, mijnheer Dallemagne, wisselend zijn die landen vragende partij. Toen ik het verdrag aankaartte bij mijn collega van Buitenlandse Zaken, waren wij vragende partij voor de heer Djalali, die daar nu nog altijd vastzit – u herinnert zich hem waarschijnlijk. Daarna was Iran vragende partij, toen wij de heer Assadi hebben gearresteerd. Nu de heer Vandecasteele is aangehouden, zijn wij opnieuw vragende partij.

Laten we duidelijk zijn: dit verdrag is niet gesloten omdat de heer Vandecasteele is aangehouden. In het Frans zegt men: je m'en veux, omdat collega Reynders en ik het verdrag indertijd niet sneller geslo- ten hebben, maar zulke dingen gaan nu eenmaal niet zo snel.

Ten derde heb ik het arrest van het Grondwettelijk Hof met veel aandacht gelezen, zoals de collega's. Ik heb vastgesteld dat er geen schorsing van het hele verdrag is uitgesproken, maar slechts van artikel5 van de instemmingswet, in zoverre dat daardoor iemand zoals de heer Assadi zou kunnen worden overgebracht. Het is dus een partiële schorsing van het verdrag, dat overigens nog niet eens in werking is getreden, als ik tenminste het Belgisch Staatsblad goed gelezen heb. De oorkonden zijn immers nog niet uitgewisseld.

Het Grondwettelijk Hof schorst om het feit dat het recht op leven van de burgerlijke partijen geschonden wordt, indien het tot een overbren- ging van de betrokken voor terreur veroordeelde Iraanse persoon zou komen.

Na de lezing van het arrest van het Grondwettelijk Hof zat ik wat te mijmeren en daarbij kon ik niet anders dan mij de Iraanse gijzelne- ming van 1979 herinneren. Ik weet niet hoe oud u toen was; ik was toen 23 en ik was in de Verenigde Staten. Elke dag eindigde Walter Cronkite het nieuws op CBS met te zeggen de hoeveelste dag, bijvoorbeeld de 420ste dag, de Amerikaanse burgers gegijzeld werden gehouden in de Amerikaanse ambassade in Teheran. Presi- dent Carter heeft de verkiezingen door die kwestie verloren. President Reagan heeft in de jaren 80 alle gijzelnemingen in het Midden-Oosten afgekocht met wapenleveringen aan het Midden-Oosten.

Elke buitenlandse politiek staat op een bepaald ogenblik voor dat moeilijk kruispunt: recht op leven tegen recht op leven. De heer Vandecasteele was tussenkomende partij in het arrest van het Grondwettelijk Hof, zijn belang werd door het Grondwettelijk Hof ook erkend. Zijn recht op leven is eveneens in het geding. Ik wijs u er terloops op, al hebt u het ongetwijfeld zelf al opgemerkt, dat hij tot 28 jaar gevangenisstraf veroordeeld is, terwijl onze rechtsspraak de heer Assadi tot 20 jaar veroordeeld heeft.

U staat dus, zoals elke politicus in die omstandigheid – ik maak abstractie van het Grondwettelijk Hof, want het is de wetgevende macht niet vergund om het gelijk van het Grondwettelijk Hof in twijfel te trekken, wat ik dus ook niet zal doen –, voor de onmogelijke keuze tussen die twee rechten op leven, waarbij ook een eigen onderdaan en misschien wel meerdere met België betrokken mensen in Iran gevangengehouden worden.

Ik heb vastgesteld dat het verdrag slechts gedeeltelijk geschorst is en nog niet in werking is getreden. Vanmorgen kwam de veroordeling van de heer Vandecasteele in Iran als eerste nieuwspunt binnen, ook al zijn er vanmorgen nog andere belangrijke dingen gebeurd. Het land ligt daar dus ook wakker van, zoals de Amerikanen destijds wakker lagen van de gebeurtenissen in Teheran.

Mijnheer de minister, ik vraag daarom dat u intussen zo veel mogelijk zorg draagt voor de heer Vandecasteele, want zijn lot bekommert mij en ons allen bijzonder.

Mijnheer de minister, ik zou niet graag op uw stoel zitten, maar tegelijk zou hiervoor op uw stoel zitten een eer zijn, om ons land in zo'n moeilijke kwestie te verdedigen. Elk fanatisme is hierbij uit den boze.

Ik wens u veel moed. Ik hoop dat u het recht op leven van de heer Vandecasteele kunt waarborgen.

Vincent Van Quickenborne: Collega's, bedankt voor uw belangrijke interpellaties en uw belangrijke vragen.

Het Grondwettelijk Hof heeft inderdaad bij arrest van 8 december 2022 artikel 5 van de wet van 30 juli 2022 geschorst, dat instemming geeft voor het verdrag tussen ons land en Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, in zover dat verdrag een overbrenging naar Iran toestaat van een persoon die door de hoven en rechtbanken is veroordeeld wegens het, met de steun van Iran, plegen van een terroristisch misdrijf.

Die wet werd door dit Parlement democratisch goedgekeurd op 20 juli 2022.

Il s'agit d'un traité de portée générale sur le transfèrement des personnes condamnées. La Belgique a des traités de transfèrement avec de nombreux pays et est partie à la Convention du 21 mars 1983 du Conseil de l'Europe sur le transfèrement des personnes condamnées qui compte 68 parties contractantes.

Dans un arrêt de suspension, la Cour constitutionnelle ne statue pas encore sur le fond de la compatibilité d'une loi avec la Constitution lue éventuellement en combinaison avec les normes du droit internatio- nal. Elle ne fait que suspendre la loi dans l'attente d'une décision sur le fond du recours en annulation. La Cour constitutionnelle se pronon- cera sur ce recours en annulation dans les trois mois à compter de l'arrêt de suspension.

Het spreekt voor zich dat we dit arrest grondig aan het bestuderen zijn met het oog op het verweer van de Belgische Staat in de procedure ten gronde. Daarom kan noch wil ik speculeren over andere mogelijke stappen.

We bereiden ons verweer ten gronde heel grondig voor, want we spreken hier over het leven van een onschuldige landgenoot, Olivier Vandecasteele, en van mogelijk andere Belgen die bedreigd zouden kunnen worden. Ik herhaal wat ik destijds heb gezegd bij de bespre- king van het wetsontwerp, collega De Roover. De arrestatie van Olivier Vandecasteele is een rechtstreeks gevolg van de veroordeling van de vermeende diplomaat door ons land. Ik heb u gezegd dat de dreiging vanwege Iran ernstig werd opgevoerd sinds de arrestatie van die persoon in ons land. Onze regering, en in het bijzonder de minister van Buitenlandse Zaken, heeft tal van initiatieven genomen en blijft dat ook doen om de druk op het Iraanse regime op te voeren. U kunt haar hierover uitvoerig ondervragen.

Collega's, u hebt de voorbije dagen in de pers kunnen lezen hoe het met Olivier gaat. Om in de terminologie van het Grondwettelijk Hof te blijven, ook voor hem geldt het recht op leven. Het gaat om een landgenoot die in februari onschuldig werd gearresteerd en sindsdien in mensonterende omstandigheden wordt opgesloten. We vernamen eind november dat hij in Iran veroordeeld zou zijn tot een gevangenis- straf van 28 jaar voor een gefabriceerde reeks misdrijven. Dat moet nog bevestigd worden, maar juridisch zou dat betekenen dat het overbrengingsverdrag dat in ons Parlement werd goedgekeurd wel degelijk op hem van toepassing zou zijn.

Monsieur Dallemagne, selon vous, la condamnation de M. Vandecasteele aurait été prononcée après l'arrêt de la Cour constitutionnelle. C'est ce que vous avez dit. Il est dangereux de spéculer dans ce dossier. En tout cas, ce n'est pas l'information dont je dispose.

Collega's, de veiligheid en het welzijn van Olivier Vandecasteele blijven onze eerste prioriteit, net zoals de veiligheid van andere landgenoten die het voorwerp zouden kunnen uitmaken van een dreiging door hetzelfde regime. Dat hebben de premier, de minister van Buitenlandse Zaken en ikzelf gisteren duidelijk gemaakt tijdens een nieuw onderhoud met de familie van Olivier Vandecasteele. De regering en ikzelf als minister van Justitie zullen nooit aanvaarden dat landgenoten onschuldig van hun vrijheid worden beroofd. Alle betrok- ken ministers doen er alles aan om Olivier terug bij zijn familie te brengen. De familie kan en zal op onze steun kunnen en blijven rekenen.

Koen Geens: Mijnheer de minister, wij hebben sinds lang, namelijk sedert 1990, een wet die de regering en het Parlement aanspoort om verdragen te sluiten met derde landen over de over- brenging van gevangenen, en dat onder bepaalde voorwaarden.

Die wet van 1990 heeft sindsdien tot heel veel verdragen met derde landen geleid. Het betrokken verdrag is geen verdrag tot gevangenen- ruil. Dat is noch de titel, noch de inhoud van het verdrag. Het is een verdrag tot overbrenging van gevangenen, zoals we er zeer veel hebben. Al wie beweert dat dit een heilloze piste is, vergeet dat dit verdrag hoe dan ook noodzakelijk is om toe te laten dat de heer Vandecasteele wordt overgebracht en dat Iraanse gevangenen die geen terroristen zijn, zouden worden overgebracht naar Iran, zelfs indien het Grondwettelijk Hof bij zijn oordeel blijft dat het verdrag niet kan worden gebruikt om de heer Assadi over te brengen naar Iran, als dat al de bedoeling van de regering zou zijn en als ze dat al zou doen. Wij zijn immers meestal wel scheutig om mensen over te brengen naar derde landen wanneer ze minder kritieke misdrijven hebben gepleegd, teneinde hen daar hun gevangenisstraf te laten uitzitten. Een verdrag tot overbrenging is dus niets abnormaals en al wie beweert dat dit een heilloze piste is, moet zich realiseren dat het dé piste is die men zal moeten bewandelen, ook indien het niet, zoals de oppositie vreest, tot een ruil zou komen, als dat al de bedoeling geweest zou zijn, omdat het Grondwettelijk Hof dat eventueel niet zou toelaten. Ik stop daar met speculeren, dat is niet mijn bedoeling. Dit verdrag is op zich nuttig. We hebben met veel landen een dergelijk verdrag gesloten.

Zoals ik destijds heb verklaard in mijn publieke tussenkomst in de Kamer tijdens het plenaire debat, is dit zo'n delicate kwestie – de afweging van het recht op leven van onderdanen en derden – dat het voor een regering niet mogelijk is, hoe graag we dat ook zouden willen, om daarover transparantie te verschaffen. Dat weet iedereen die hier in deze zaal aanwezig is.

Ik hoor hier ook met heel veel sympathie het Iraanse regime brand- merken. Ik kan mij daarin vinden. Daarom zei ik dat men een on- schuldige een straf van 28 jaar oplegt, terwijl wij een zwaar schuldige slechts een straf opleggen van 20 jaar. De verontwaardiging over het Iraanse regime is terecht, al meer dan 30 jaar. Het Westen heeft daar zeker ook schuld aan, maar ik neem aan dat de schuld van ons land daarin beperkt is.

Collega's, het is natuurlijk ver van ons bed, maar waar was onze collectieve verontwaardiging toen de Verenigde Staten een voor mensenlevens toch vrij gevaarlijke wapenhandelaar met criminele intenties, de heer Bout, ruilden voor een onschuldige Amerikaanse gevangene, mevrouw Griner, onder het regime van de misdadige heer Poetin? Waar was onze collectieve verontwaardiging op dat ogenblik? Hebben wij toen de minister van Buitenlandse Zaken daarover geïnterpelleerd? Hebben wij haar gevraagd hoe zij met een regime als dat van de Verenigde Staten, dat onze deal met Iran zou bekritiseren, kan samenleven als zij zo'n misdadige gevangenenruil doen, die naar verluidt tot stand is gebracht met de hulp van Saoedi- Arabië, een notoir mensenrechtelijk helemaal in orde zijnde land (sic), dat goede relaties heeft met Rusland en de Verenigde Staten? Ik heb toen niet veel gehoord.

Men heeft gezegd dat men een Amerikaanse onderdaan, die in de Verenigde Staten geliefd is, wilde vrijmaken uit Rusland. Wij hebben tot nog toe de heer Navalny niet bevrijd. De grootste oppositieleider, de moedigste die er kan zijn, hebben wij nog niet bevrijd, maar wel een Amerikaanse basketbalspeelster, waarschijnlijk met de hulp van Saoedi-Arabië. Laten wij toch een beetje oppassen met ons moreel meerderwaardigheidsbesef.

Mijnheer de minister, ik heb alle vertrouwen in de regering om dit dossier tot een goed einde te brengen en wens u heel veel moed en succes.