Mondelinge vraag van Koen Geens aan minister Van Quickenborne over ‘homofoob geweld’ in de plenaire vergadering

Klik hier voor het verslag van de Kamer Parlementaire tussenkomsten

Koen Geens (CD&V): Mevrouw de staatssecretaris, mijnheer de minister, een slordige vijftig jaar geleden was ik 13 jaar. Ik was toen aanwezig op het kleinkunstfestival Nekka in het Sportpaleis in Antwerpen. Daar trad de genaamde Will Ferdy op, die het gewaagd had zich in de week voordien op televisie te outen als homoseksueel. Bij mijn weten was hij één van de allereersten die dat deed. Ik zat daar als jongverkenner. Die man is twintig minuten lang uitgejouwd, en toen was het aan Gerard Cox. Will Ferdy is niet tot zingen gekomen.

Een voormalig justitieminister is voorzichtig. Het motief moet altijd bewezen worden. Maar vijftig jaar later feiten horen vertellen die David heeft meegemaakt, is niet aangenaam om te horen. Onze samenleving gaat blijkbaar met heel kleine stapjes vooruit. Wij moeten ons daarbij neerleggen. Moeten vaststellen wat voor vreselijke feiten met vergelijkbare motieven worden gepleegd, maakt een mens stil.

De feiten spreken misschien voor zich, toch wil ik u drie vragen stellen.

Ten eerste, hoe zult u de discriminerende drijfveer van homofobie in de toekomst aanpakken in het strafrecht? Op dezelfde manier als nu? Of zult u een andere methode volgen?

Ten tweede, wat is uw plan van aanpak inzake die datingsites en datingapps? Die instrumenten zijn mij vreemd, maar zij worden veel gebruikt door jonge mensen. Zij laten veel verdoken criminaliteit toe. Misschien kunnen wij daar iets aan doen?

Ten derde, hoe zult u dit met het onderwijs combineren? Dit is een interfederaal probleem. Ik ben toen op school en evenmin bij de jongverkenners niet één keer aangesproken over het uitfluiten van die artiest in het Sportpaleis. Homofobie bestrijden begint in het eerste kleuterklasje, en niet aan de universiteit.

Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, dames en heren parlementsleden, toen ik net door de Wetstraat liep en al die regenboogvlaggen zag, de ene naast de andere, van de Wetstraat 16 helemaal tot aan de andere hoek, besefte ik maar al te goed dat dit iets is wat ons allemaal beroert. Over heel het land hangen gemeentehuizen de regenboogvlag uit. De boodschap is duidelijk. Als samenleving aanvaarden wij niet dat mensen worden beschimpt, worden gediscrimineerd, worden aangevallen of zelfs gedood, om wie ze zijn, van wie ze houden of welke seksuele voorkeur ze hebben.

Justitie doet zijn werk. Meteen na de feiten werden de verdachten opgepakt, voor de rechter gebracht en opgesloten. Maar er zijn helaas veel te veel verhalen die tonen dat haat en geweld tegen deze mensen een probleem is dat blijft etteren in onze samenleving. Of het nu gaat om mensen die geïntimideerd worden omdat ze hand in hand over straat lopen, of een lokaal mandataris die tonnen homofobe haatberichten over zich heen krijgt, die verhalen raken ons allemaal, wij zijn erdoor verontwaardigd. Ze moeten ons ertoe aanzetten om dit samen op te lossen.

Dames en heren, daar moeten we de dingen zeggen zoals ze zijn. Vaak begint het met homofobie, met homofobe hatespeech, en eindigt het met geweld. Hoewel haatspraak strafbaar is in ons land, wordt die niet vervolgd als het gaat over homoseksuelen. Straffeloosheid dus, ook op het internet, ook op sociale media. Er is maar één manier om dat aan te pakken, dat is ervoor zorgen dat die haatzaaiers voor de rechter worden gebracht. Daarom moeten wij artikel 150 van de Grondwet wijzigen. Slachtoffers moeten ook makkelijker aangifte kunnen doen. De schrik is veel te groot. De drempels liggen veel te hoog. Wij hebben de voorbije jaren gezien dat initiatieven zoals de zorgcentra voor slachtoffers van seksueel geweld, mijnheer Geens, de Family Justice Centers van de Vlaamse regering, soelaas brengen en de aangiftebereidheid hebben verhoogd. De vraag is of wij uit die initiatieven iets kunnen leren, om ook iets te doen voor slachtoffers van gaybashing. Kunnen we, mijnheer Geens, in gesprek gaan met die datingsites en die organisatoren, om ervoor te zorgen dat men veiliger afspraken kan maken?

Wat ik in het debat van de afgelopen dagen frappant en zorgwekkend vind, is het gebrek aan cijfers. Hoe kan men dan achterhalen of het probleem groter wordt of onder controle is? Samen met staatssecretaris Schlitz hebben we experten bijeenge- bracht om een einde te maken aan die gebrekkige registratie. Politie en justitie moeten de slachtoffers beter bijstaan. Na de paasvakantie zullen tweeduizend magistraten een opleiding over dit onderwerp krijgen.

Het sluitstuk is uiteraard het straffen van de daders. Ik kan u vandaag zeggen dat het Strafwetboek zal worden hervormd en dat de discriminerende drijfveer naar alle misdrijven zal worden uitgebreid. Ik zal aan de regering vragen om haatmisdrijven zwaarder te bestraffen.

Dames en heren parlementsleden, ook volgende week, ook volgende maand, als de vlaggen er niet meer zullen hangen, zullen de problemen van onze medeburgers niet verdwenen zijn en zullen we hieraan moeten blijven werken. Het zal niet alleen Justitie zijn dat antwoorden moet bieden. Het zal afhangen van de hele samenleving. Met de deelstaten, met het middenveld, met het onderwijs, met ons allemaal, zonder uitsluiting, moeten we hier samen aan werken, zodat iedereen in ons land vrij is om zonder angst te gaan en te staan waar hij of zij wil, zodat mensen hand in hand kunnen gaan met zij die ze graag zien.

Koen Geens (CD&V): Mevrouw de staatssecretaris, ik ben een meester, een leraar. Ik zou hopen dat de strijd tegen homofobie zo snel vooruitgaat als uw kennis van het Nederlands. Er is een lange weg te gaan voor beide, maar u hebt op heel korte tijd enorm veel vooruitgang gemaakt.

Mevrouw de staatssecretaris, mijnheer de vicepremier, wat de grond van de zaak betreft, zoals de minister van Justitie wel weet, het is steevast Justitie dat in dit soort dossiers de klappen krijgt. Een minister van Justitie ondergaat dat moedig, deemoedig en met verve, zoals u dat daarnet hebt gehoord. De strijd begint echter veel vroeger dan dat. Dat is iets wat men in de publieke opinie, in de pers en bij alle collega's van alle mogelijke regeringen veel te weinig onderstreept. Ik zeg het nog eens, de strijd begint in het onderwijs.

Het incident is gesloten.